ECLI:NL:CRVB:2019:1854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
17/4578 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 12 mei 2014 ziek meldde met psychische klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Na een medische beoordeling door een verzekeringsarts op 9 april 2015, werd vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beslissing van het Uwv om de uitkering per 28 juni 2015 te beëindigen.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit na een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn standpunt ingenomen dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er een onafhankelijke deskundige geraadpleegd had moeten worden.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de medische beoordeling door het Uwv als zorgvuldig beschouwde. De conclusies van de psychiatrische expertise door dr. L. Timmerman werden gevolgd, en het standpunt van appellant over strijd met het beginsel van equality of arms werd verworpen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4578 ZW

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 mei 2017, 16/907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.J.H.M. Achten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2019. Appellant is verschenen, vergezeld van zijn vader en bijgestaan door mr. Achten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker automatisering. Op 12 mei 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 9 april 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens acht functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant zijn zogeheten maatmaninkomen volledig zou kunnen verdienen. Bij besluit van 27 mei 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 28 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 17 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, die informatie van de huisarts en van de aan Dimence verbonden behandelend psychiater van 15 juli 2015 heeft meegewogen.
2.1.
In beroep heeft appellant, ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, nadere informatie van Dimence van 29 oktober 2015 overgelegd.
2.2.
Op verzoek van het Uwv heeft dr. L. Timmerman een psychiatrische expertise verricht.
2.3.
Het Uwv heeft in een reactie op het rapport van Timmerman te kennen gegeven dat de uitkomst van het expertiseonderzoek aansluit bij de medische grondslag van het bestreden besluit en dat het ingenomen standpunt onverkort wordt gehandhaafd.
2.4.
Appellant heeft in zijn zienswijze op het rapport benadrukt dat de psychiater geen uitspraak heeft gedaan over de ernst van de beperkingen. Verder heeft appellant twijfels over de onpartijdigheid van de deskundige. Appellant heeft de rechtbank verzocht om een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft appellant zelf gesproken en informatie van de behandelend sector meegewogen. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen. In dat kader heeft de rechtbank er onder meer op gewezen dat het Uwv een psychiatrische expertise heeft laten verrichten om de beperkingen van appellant vast te stellen. De door Timmerman genoemde problematiek is ook door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld. Er bestaat geen aanleiding tot het aannemen van meer beperkingen. Appellant heeft geen medische gegevens in geding gebracht die daartoe aanleiding geven. Voor het raadplegen van een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat al in 2014 sprake was van een angststoornis en een paniekstoornis met agorafobie. De problematiek was rond de datum in geding niet verdwenen. Dat blijkt ook uit het rapport van de door het Uwv ingeschakelde psychiater. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij zich met ingang van 17 augustus 2015 wederom heeft ziek gemeld met dezelfde problematiek en dat die ziekmelding door het Uwv ook is geaccepteerd. De situatie tussen 28 juni 2015 en 17 augustus 2015 is gelijk geweest, zodat de hersteldverklaring niet begrijpelijk is. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij de juistheid van het standpunt van het Uwv heeft betwist en dat dat voor de rechtbank aanleiding had moeten zijn om een deskundige te raadplegen. Ten slotte heeft appellant nog een brief van Dimence van 9 november 2017 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2018 ingezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische beoordeling door het Uwv als zorgvuldig beschouwd. De artsen hebben eigen onderzoek verricht, informatie van de behandelend sector opgevraagd, en om tot een goede inschatting van de beperkingen op psychisch vlak te komen, per datum in geding besloten een psychiatrische expertise te laten verrichten.
4.3.
Het rapport van de op verzoek van het Uwv uitgevoerde psychiatrische expertise door Timmerman voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een dergelijk rapport gesteld worden. Het is inzichtelijk, begrijpelijk en leidt tot conclusies die navolgbaar zijn. De conclusies van Timmerman kunnen daarom worden gevolgd. Timmerman heeft vastgesteld dat appellant per 28 juni 2015 lijdt aan een paniekstoornis met agorafobie, gepaard gaande met angst- en spanningsequivalenten. Er zijn aanwijzingen voor cluster C persoonlijkheidstrekken. Timmerman heeft niet geadviseerd tot aanvulling van de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De omstandigheid dat het onderzoek op verzoek van het Uwv is verricht betekent niet dat het daarom terzijde geschoven zou moeten worden. Inhoudelijk is namens appellant geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft de conclusies van Timmerman niet te volgen.
4.4.
Het standpunt van appellant dat sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms en dat de rechtbank ten onrechte heeft afgezien van het raadplegen van een deskundige wordt niet gevolgd. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij bij gebreke van benoeming van een deskundige geen eerlijk proces heeft gekregen. Hiertoe wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, overwogen dat appellant in de procedure voldoende mogelijkheden heeft gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt en dat hij deze zowel in bezwaar, beroep als hoger beroep ook heeft benut. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het Uwv. Dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op de zaak kan werpen dan het Uwv daarover heeft doen schijnen en in die zin in bewijsnood is komen te verkeren, is niet gebleken. Ook overigens is niet aannemelijk dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellant heeft kunnen krijgen. Er is dus geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat.
4.5.
De omstandigheid dat het Uwv de ziekmelding van appellant met ingang van 17 augustus 2015 heeft geaccepteerd maakt de beoordeling evenmin anders. Daartoe wordt overwogen dat de acceptatie is gedaan uit zorgvuldigheidsoverwegingen. De verzekeringsarts heeft appellant naar aanleiding van die ziekmelding eerst 2 oktober 2015 gezien, en het opvragen van nadere informatie van de behandelend sector noodzakelijk geacht. Bij rapport van 16 november 2015 is de ontvangen informatie van de psycholoog van 11 november 2015 meegewogen en is aanleiding geweest de FML op 23 november 2015 aan te passen op de aspecten 1.9.5 (aangewezen op een voorspelbare werksituatie) en 2.12.2 (aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden is vereist). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op 1 december 2015 vastgesteld dat de in het kader van de EZWb geselecteerde functies onveranderd geschikt zijn, waarna appellant met ingang van 8 april 2016 hersteld is verklaard. Nu de acceptatie van de ziekmelding alleen verband hield met een toekenning van ziekengeld uit zorgvuldigheidsoverwegingen heeft dit geen gevolgen voor de beoordeling per 28 juni 2015.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Zelfs indien wordt uitgegaan van de verdergaande beperkingen in de FML van 23 november 2015 blijven de voorgehouden functies geschikt. Appellant heeft geen gegevens in geding gebracht die aan de juistheid van dit oordeel doen twijfelen.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) C.I. Heijkoop

VC