ECLI:NL:CRVB:2019:1854
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 12 mei 2014 ziek meldde met psychische klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Na een medische beoordeling door een verzekeringsarts op 9 april 2015, werd vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beslissing van het Uwv om de uitkering per 28 juni 2015 te beëindigen.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit na een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn standpunt ingenomen dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er een onafhankelijke deskundige geraadpleegd had moeten worden.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de medische beoordeling door het Uwv als zorgvuldig beschouwde. De conclusies van de psychiatrische expertise door dr. L. Timmerman werden gevolgd, en het standpunt van appellant over strijd met het beginsel van equality of arms werd verworpen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.