ECLI:NL:CRVB:2019:1852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
17/5509 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en maatgevende arbeid vastgesteld na medisch onderzoek

Op 29 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2017. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 21 december 2015 ziek meldde met rugklachten en later psychische klachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar werd door het Uwv in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv op 15 maart 2016, werd appellant geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna zijn ziekengeld werd beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen niet juist zijn ingeschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen kunnen worden gedragen door de beschikbare gegevens. De Raad heeft vastgesteld dat appellant nooit een officiële functieverandering naar meewerkend voorman heeft doorgevoerd en dat er onvoldoende objectieve gegevens zijn om zijn standpunt te onderbouwen.

De Raad heeft de hoger beroepen van appellant ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5509 ZW, 17/5510 ZW

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2017, 16/4603 (aangevallen uitspraak I) en 16/6417 (aangevallen uitspraak II)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek. Tevens was aanwezig E. Battaloglu als tolk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als ijzerwerker voor 40 uur per week, toen hij zich op 21 december 2015 voor dit werk ziek meldde met rugklachten en later psychische klachten. Appellant ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 15 maart 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 16 maart 2016 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 maart 2016 vastgesteld dat appellant per 16 maart 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 juni 2016 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 mei 2016 ten grondslag.
1.3.
Appellant heeft zich, na de hersteldmelding door het Uwv per 16 maart 2016, per 7 april 2016 opnieuw ziek gemeld met toegenomen rugklachten en psychische klachten. Op 10 juni 2016 heeft hij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 7 april geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 juni 2016 vastgesteld dat appellant per 7 april 2016 geen recht heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 augustus 2016 (bestreden besluit II) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit II ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 augustus 2016 ten grondslag.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Het onderzoek is gebaseerd op de anamnese, het psychisch en lichamelijk onderzoek, het bezwaarschrift, de observatie en het gestelde tijdens de hoorzitting en de overige stukken. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De stelling van appellant dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen, is niet met medische gegevens onderbouwd. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv in deze zaak niet genoodzaakt was medische informatie op te vragen.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is en de getrokken conclusie kan dragen. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De grond van appellant dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen medische informatie hebben ingewonnen, slaagt niet. In dit geval zijn er geen omstandigheden aanwezig op grond waarvan de verzekeringsartsen gehouden zijn informatie in te winnen.
3.1.
In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak I heeft appellant herhaald dat hij het niet eens is met de beoordeling door het Uwv. Het onderzoek is onzorgvuldig geweest en appellant is door zijn beperkingen niet in staat om aan het arbeidsproces deel te nemen. Appellant heeft een brief van I-spy van 21 september 2017 ingebracht.
3.2.
In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak II heeft appellant herhaald dat zijn medische situatie onjuist is ingeschat en dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie hebben opgevraagd bij de behandelend sector.
3.3.
Ter zitting van de Raad is door appellant opgemerkt dat er is uitgegaan van de verkeerde maatstaf arbeid. Het Uwv is uitgegaan van ijzerwerker. Appellant was sinds jaren werkzaam als meewerkend voorman, zodat hij tussendoor tijd had om wat te rusten en te herstellen. Het lichamelijk zware werk als ijzerwerker kon hij al lange tijd feitelijk niet meer verrichten.
3.4.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit. Hieraan is toegevoegd dat appellant altijd heeft gezegd dat zijn eigen werk de ijzerwerker is en niet, zoals eerst ter zitting naar voren is gebracht, de meewerkend voorman.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De Raad ziet zich allereerst gesteld voor de vraag wat de maatgevende arbeid is. Uit de gedingstukken blijkt dat het Uwv gedurende de procedures is uitgegaan van de functie ijzerwerker. Ter zitting heeft appellant desgevraagd bevestigd dat er nooit een officiële functieverandering naar meewerkend voorman heeft plaatsgevonden. Evenmin is er een verandering in het salaris geweest. Voor zover appellant heeft beoogd als medisch afzakker aangemerkt te worden, wordt overwogen dat er onvoldoende objectieve gegevens zijn ter onderbouwing van dit standpunt.
4.3.
Met betrekking tot het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak I wordt overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant juist en volledig is verricht. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen is appellant zowel in de primaire fase als in de bezwaar fase gezien door een verzekeringsarts. Appellant heeft niet met relevante objectieve medische stukken aangetoond dat hij meer beperkt is dan door deze artsen is vastgesteld. In hoger beroep heeft appellant een rapport van I-psy van 15 november 2017 in geding gebracht. Hierin wordt per 16 juli 2017 een depressieve stoornis (eenmalig – matig) beschreven, waarvoor appellant farmacotherapie in combinatie met psychotherapie en cognitieve gedragstherapie krijgt. Dit stuk heeft geen betrekking op de datum in geding van 16 maart 2016 en leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
4.4.
Met betrekking tot het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak II wordt overwogen dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende conclusie juist is. In hoger beroep heeft appellant de gronden van het beroep in essentie herhaald en heeft hij geen nieuwe gronden of medische stukken ingediend. De Raad volstaat dan ook met een verwijzing naar de aangevallen uitspraak en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen en maakt deze overwegingen tot de zijne.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J. Smolders

VC