ECLI:NL:CRVB:2019:1851
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als gedragswetenschapper werkte, heeft zich in 2010 ziek gemeld en is sindsdien in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is door het Uwv vastgesteld op 100%, maar na herbeoordelingen in 2016 is deze gewijzigd naar 48,45%. Appellante is het niet eens met deze wijziging en stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 29 mei 2019 behandeld. Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. R. Kaya, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door W.H.M. Visser. De Raad heeft de argumenten van appellante, die onder andere stelde dat het medisch onderzoek niet volledig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, overwogen. De Raad concludeert dat de medische onderzoeken van het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellante wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.