ECLI:NL:CRVB:2019:1848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
18/4175 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet tijdig ingediend; geen verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 16 juli 2018 het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. Appellante, die een ouderdomspensioen ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) die haar was toegekend. Het bezwaarschrift werd echter te laat ingediend, wat de Svb leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Appellante voerde aan dat haar hoge leeftijd, slechte gezondheid, culturele achtergrond en beperkte kennis van de Nederlandse taal de reden waren voor de te late indiening. Ze stelde dat ze hulp nodig had van haar zoon, die op vakantie was en daardoor niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad benadrukte dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het tijdig inschakelen van juridische hulp, ook al was haar zoon tijdelijk niet beschikbaar. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die appellante aanvoerde niet voldoende waren om te oordelen dat zij niet in verzuim was geweest. Het beroep op artikel 16 van de Participatiewet werd eveneens afgewezen, omdat dit niet relevant was voor de beoordeling van de termijnoverschrijding.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 4175 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 28 mei 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 juli 2018, 18/1401 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.A. Namaki, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Namaki en haar zoon, [X.]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Bij besluit van 16 november 2017 heeft de Svb appellante met ingang van 31 oktober 2017 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) als bedoeld in artikel 47a van de Participatiewet (PW) toegekend.
1.2.
Bij brief van 9 januari 2018 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de AIO-aanvulling. Dit bezwaarschrift is op 10 januari 2018 door de Svb ontvangen.
1.3.
De Svb heeft appellante bij brief van 17 januari 2018 medegedeeld dat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen en heeft haar in de gelegenheid gesteld te kennen te geven of sprake is geweest van bijzondere omstandigheden die hebben geleid tot de te late indiening van het bezwaarschrift.
1.4.
Bij besluit van 8 februari 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet binnen de ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn is ingediend en dat voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het te laat indienen van het bezwaarschrift, gelet op haar hoge leeftijd, haar slechte gezondheid, haar culturele achtergrond en haar zeer beperkte kennis van de Nederlandse taal, verschoonbaar moet worden geacht. Om die redenen was appellante niet in staat zelf een bezwaarschrift in te dienen en had zij hulp nodig van anderen. Haar zoon was echter op vakantie en had het zeer druk op zijn werk. Als gevolg hiervan heeft hij het besluit van 16 november 2017 te laat onder ogen gekregen en heeft hij niet binnen de wettelijke termijn van zes weken namens haar bezwaar kunnen maken. Verder heeft appellante een beroep gedaan op de zeer dringende redenen van artikel 16, eerste lid, van de PW.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante het bezwaarschrift tegen het besluit van 16 november 2017 niet tijdig heeft ingediend.
4.2.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Slechte beheersing van de Nederlandse taal vormt onvoldoende grond om te oordelen dat appellante niet in verzuim is geweest. Ook de omstandigheid dat appellante al op leeftijd is, dat zij een andere culturele achtergrond heeft en dat zij kampt met een slechte gezondheid, wat zij overigens niet met stukken heeft onderbouwd, maakt niet dat appellante niet zelf verantwoordelijk was om tijdig (juridische) hulp in te schakelen om de beoordeling en de afhandeling van haar post mogelijk te maken. Appellante had dan ook de hulp van een ander kunnen en moeten inroepen toen haar zoon in verband met zijn vakantie en zijn drukke werkzaamheden tijdelijk niet beschikbaar was om (tijdig) haar belangen te behartigen. Nu zij dit niet heeft gedaan, moeten de gevolgen daarvan voor haar rekening blijven.
4.4.
Ook het beroep van appellante op artikel 16, eerste lid, van de PW slaagt niet. In het kader van de beoordeling van de verschoonbaarheid van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift is artikel 16, eerste lid, van de PW niet aan de orde.
4.5.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2019.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A.A.H. Ibrahim
rh