ECLI:NL:CRVB:2019:1843
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en duurzaamheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de toekenning van een IVA-uitkering aan betrokkene, die sinds 1 december 2008 arbeidsongeschikt is. Het Uwv had eerder een WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2015 werd de uitkering beëindigd omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Betrokkene maakte bezwaar, wat leidde tot een herziening van het besluit, waarbij de uitkering werd voortgezet. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaven voldoende onderbouwing voor de verwachting dat de functionele mogelijkheden van betrokkene nog kunnen toenemen. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts zich moet baseren op de medische situatie op de datum in geding en dat de inschatting van herstelkansen zorgvuldig moet worden onderbouwd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de motivering van het Uwv, gezien de nieuwe diagnose en de verwachte behandeling.
De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid daarvan complex is en dat het Uwv een zorgvuldige afweging moet maken op basis van de individuele omstandigheden van de verzekerde. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.