ECLI:NL:CRVB:2019:1843

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
17/3605 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en duurzaamheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de toekenning van een IVA-uitkering aan betrokkene, die sinds 1 december 2008 arbeidsongeschikt is. Het Uwv had eerder een WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2015 werd de uitkering beëindigd omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Betrokkene maakte bezwaar, wat leidde tot een herziening van het besluit, waarbij de uitkering werd voortgezet. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaven voldoende onderbouwing voor de verwachting dat de functionele mogelijkheden van betrokkene nog kunnen toenemen. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts zich moet baseren op de medische situatie op de datum in geding en dat de inschatting van herstelkansen zorgvuldig moet worden onderbouwd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de motivering van het Uwv, gezien de nieuwe diagnose en de verwachte behandeling.

De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid daarvan complex is en dat het Uwv een zorgvuldige afweging moet maken op basis van de individuele omstandigheden van de verzekerde. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3605 WIA

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
5 april 2017, 16/2717 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam stichting] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Staal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Derde-belanghebbende [betrokkene] (betrokkene) heeft afgezien van de geboden mogelijkheid tot deelname aan het geding als partij. Omdat zij geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan appellante te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als assistente-groepsbegeleidster bij appellante. Voor dat werk is betrokkene op 1 december 2008 uitgevallen. Bij besluit van 24 augustus 2011 heeft het Uwv aan betrokkene over de periode van 7 januari 2011 tot en met 7 februari 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Aansluitend is een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Bij besluit van 8 februari 2012 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene vanaf 1 maart 2012 is gewijzigd naar 55,21%.
1.2.
Op verzoek van appellante heeft een herbeoordeling door de verzekeringsarts plaatsgevonden op 1 december 2015. Een arbeidsdeskundige heeft op 18 december 2015 een rapport uitgebracht. Bij besluit van 21 december 2015 heeft het Uwv vervolgens de uitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 22 februari 2016 beëindigd, omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 30 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van 21 december 2015 in die zin herroepen dat de uitkering op grond van de Wet WIA ongewijzigd wordt voortgezet met ingang van
1 december 2015. Betrokkene wordt vanaf 1 december 2015 voor 100% arbeidsongeschikt geacht. Met ingang van 1 februari 2016 wijzigt de uitkering. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het in bezwaar opgemaakte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid, onderbouwing en inzichtelijkheid. Wat betreft de stelling van appellante dat aan betrokkene een IVA-uitkering zou moeten worden toegekend, heeft de rechtbank overwogen dat na afgifte van het primaire besluit medisch gezien een nieuwe situatie is ontstaan. Er is een nieuwe diagnose gesteld en er heeft een opname plaatsgevonden in april 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport overwogen dat sprake is van een intensieve behandeling die nog enige tijd in beslag zal nemen. De rechtbank heeft, gegeven de medische situatie op het moment van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen aanleiding gezien om diens verwachting dat de belastbaarheid van betrokkene kan verbeteren, voor onjuist te houden.
3.1.
Appellante heeft de in beroep aangevoerde gronden in hoger beroep herhaald. Appellante heeft aangevoerd dat er geen of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid te verwachten is en dat daarom een IVA-uitkering moet worden toegekend. Appellante is van mening dat niet voldoende zorgvuldig is onderbouwd en inzichtelijk gemaakt waarom er geen sprake is van duurzaamheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. Uit rechtspraak volgt volgens appellante dat er in de situatie waarin verbetering van de belastbaarheid pas na een jaar wordt verwacht, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een in beroep ingebracht rapport van 19 december 2016 stelt, voor het Uwv een verzwaarde motiveringsplicht geldt. Volgens appellante heeft het Uwv geen concrete en toereikende onderbouwing gegeven dat er kans is op verbetering van de belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene geacht moet worden duurzaam te zijn, zodat zij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA‑uitkering.
4.2.
In artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA is duurzaam omschreven als een medisch stabiele of verslechterende situatie dan wel een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevatten een toereikende onderbouwing van het standpunt van het Uwv dat de functionele mogelijkheden van betrokkene nog kunnen toenemen. In het rapport van 19 december 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat na de herbeoordeling in december 2015 een nieuwe diagnose is gesteld, namelijk de diagnose van een autismespectrumstoornis, waarvan de behandeling nog volledig moet starten. Deze behandeling is uitgesteld door de opname van betrokkene. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat na de uitgebreide behandeling verbetering van de belastbaarheid zeker te verwachten is. Dit zal niet binnen het eerste jaar zijn, maar op langere termijn. In aanmerking genomen dat in het behandelplan van 18 januari 2016 is vermeld dat de doelen van de behandeling onder andere zijn dat betrokkene leert omgaan met haar stoornis en dat zij het werk dat ze doet goed aan kan zonder dat er kans is op uitval, is er geen reden om van een ondeugdelijke motivering van de gemaakte inschatting te spreken.
4.5.
Gelet op overweging 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) B.J. van der Griend
(getekend) D.S. Barthel

RB