ECLI:NL:CRVB:2019:1827
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om een WGA-vervolguitkering toe te kennen ongegrond heeft verklaard. Appellant, die eerder als ijzerwerker werkte, meldde zich ziek met hart- en psychische klachten en vroeg in 2016 een WIA-uitkering aan. Het Uwv kende hem een WGA-vervolguitkering toe, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 57,51% werd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant niet hadden onderschat. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vallen. De Raad wees het verzoek van appellant om een medisch deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 juni 2019.