ECLI:NL:CRVB:2019:1824
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verhoging Wajong-uitkering en hulpbehoevendheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een verhoging van zijn Wajong-uitkering had aangevraagd vanwege hulpbehoevendheid. De appellant ontvangt sinds 5 januari 2005 een Wajong-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In januari 2015 zijn hem twee persoonsgebonden budgetten (pgb's) toegekend voor ondersteuning en verzorging. De appellant verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een verhoging van zijn uitkering in verband met zijn hulpbehoevendheid. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant al in belangrijke mate in zijn behoefte aan verzorging en oppassing wordt voorzien door de toegekende pgb's.
De rechtbank Gelderland heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag beoordeeld of de appellant hulp nodig heeft bij sommige of bij alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen. De Raad concludeert dat de appellant inderdaad hulp nodig heeft bij sommige van deze levensverrichtingen, maar dat hij door de pgb's al in belangrijke mate in zijn behoefte aan oppassing en verzorging wordt voorzien. Daarom wordt de verhoging van de uitkering niet doorgevoerd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.