ECLI:NL:CRVB:2019:1820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
17/7782 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking bijstand wegens niet gemelde hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in zijn woning een hennepkwekerij zou hebben geëxploiteerd, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 april 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden had de bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat de appellant niet had gemeld dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de hennepkwekerij niet door hem, maar door derden werd geëxploiteerd en dat hij geen inkomsten had ontvangen. De Raad oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de appellant de exploitant was van de hennepkwekerij, aangezien deze op 19 april 2015 in zijn woning was aangetroffen. De Raad stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet de exploitant was en dat de opbrengsten van de hennepkwekerij hem ten goede waren gekomen.

Daarnaast betwistte de appellant de ingangsdatum van de exploitatie van de hennepkwekerij, maar de Raad oordeelde dat het college deze terecht had vastgesteld op 1 maart 2015. De verklaring van de appellant tijdens een politieverhoor op 20 april 2015, waarin hij aangaf dat hij in februari 2015 een persoon had leren kennen die de kwekerij had opgezet, werd als geloofwaardig beschouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7782 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2017, 17/3027 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
Datum uitspraak: 30 april 2019
Zitting heeft: A.B.J. van der Ham, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: S.A. de Graaff
Namens appellant is mr. M.M. Dezfouli verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door O.J. Massalova.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 19 september 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 maart 2017 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant over de periode van
1 maart 2015 tot en met 30 april 2015 ingetrokken en de over die periode verstrekte bijstand tot een bedrag van € 1.922,97 teruggevorderd. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in deze periode op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht door in zijn woning een hennepkwekerij te exploiteren en hij in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting hiervan geen melding heeft gemaakt bij het college, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de hennepkwekerij in zijn woning niet door hem maar door derden werd geëxploiteerd en hij in verband met deze kwekerij geen inkomsten heeft ontvangen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Vast staat dat op 19 april 2015 in de woning van appellant een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Dit rechtvaardigt de vooronderstelling dat appellant daarvan exploitant is geweest, in die hoedanigheid op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst hem ten goede is gekomen. Appellant is er niet in geslaagd het tegendeel aannemelijk te maken. Of appellant met die activiteiten feitelijk inkomsten heeft verworven is daarbij niet van betekenis.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het college de ingangsdatum van de exploitatie van de hennepkwekerij ten onrechte heeft vastgesteld op 1 maart 2015, omdat de kwekerij pas vanaf 21 maart 2015 in bedrijf kan geweest nu appellant op die datum pas zijn woning heeft verlaten. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Tijdens het verhoor door de politie op
20 april 2015 heeft appellant verklaard dat hij in februari een persoon genaamd [X] (X) in een café heeft leren kennen, X heeft voorgesteld in de woning van appellant een hennepkwekerij op te zetten en appellant hem nog vóór maart de sleutel van zijn woning heeft gegeven. Ter zitting bij de rechtbank heeft appellant echter verklaard dat hij X pas op 21 maart 2015 de sleutel heeft gegeven. Er bestaat geen aanleiding om appellant niet aan de op 20 april 2015 afgelegde verklaring te houden
.Bovendien komt die verklaring overeen met de bevindingen van de fraudespecialist van Liander en de hoofdagent van de politie, inhoudend dat de in de woning van appellant aangetroffen hennepplanten tenminste zeven weken oud waren. Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat geen betekenis kan worden toegekend aan de omstandigheid dat de op 19 april 2015 in zijn woning aangetroffen hennepplanten 80 cm hoog waren, omdat het mogelijk is dat de stekken in een gevorderd groeistadium in zijn woning zijn geplaatst. Nog daargelaten dat appellant deze grond eerst ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft appellant hiervoor geen enkele onderbouwing gegeven. Zodoende heeft het college de ingangsdatum van de kwekerij terecht bepaald op 1 maart 2015.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
De griffier verhinderd is te ondertekenen. (getekend) A.B.J. van der Ham