Uitspraak
17.3287 WIA
17 maart 2017, 16/5552 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 21 maart 2014 ziek meldde met psychische klachten en rug- en maagklachten, ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en later een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had appellant per 17 mei 2016 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant was het niet eens met deze inschatting en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, met name de diagnose PTSS werd niet voldoende meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die tot een ander oordeel zou kunnen leiden. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling dat appellant niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies te verrichten, en dat de rechtbank terecht geen deskundige had benoemd.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de mogelijkheid voor appellant om zijn standpunt te onderbouwen met medische gegevens. De Raad bevestigde dat er geen onpartijdigheid was in de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat appellant voldoende ruimte had om zijn medische situatie aan te kaarten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.