ECLI:NL:CRVB:2019:1809
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om omklapwoning door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
In deze zaak heeft appellante, een alleenstaande moeder, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om in aanmerking te komen voor een omklapwoning, ook wel UMO-woning genoemd, door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante verblijft sinds september 2017 met haar kinderen in een opvang voor dakloze gezinnen. Op 1 mei 2018 heeft zij een verzoek ingediend voor een omklapwoning, maar dit verzoek werd op 17 mei 2018 afgewezen. Het college oordeelde dat appellante voldoende zelfredzaam was en daarom geen recht had op een maatwerkvoorziening opvang onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelde dat het college zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen van appellante, maar dat deze belangen niet hebben geleid tot een andere beslissing. De Raad bevestigde dat er geen grond was voor het toepassen van de hardheidsclausule en dat de opvang die appellante ontving geen maatwerkvoorziening was, maar een algemene voorziening. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een maatwerkvoorziening en dat de afwijzing van haar verzoek terecht was.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.