ECLI:NL:CRVB:2019:1806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
17/6788 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van het AOW-pensioen en de partnertoeslag

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaar tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en stelde dat hij van 1976 tot en met 2007 in Nederland had gewoond en gewerkt. De Svb kende hem echter met ingang van 1 oktober 2015 een pensioen toe, vastgesteld op 4% van het maximale pensioen, en weigerde de partnertoeslag. De rechtbank oordeelde dat appellant slechts verzekerd was voor de AOW in de periode van 4 november 1988 tot en met 15 mei 1990, en dat er geen recht op toeslag bestond omdat appellant pas na 1 januari 2015 pensioengerechtigd was.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank over de hoogte van het AOW-pensioen en de afwijzing van de partnertoeslag. Appellant had geen nieuwe gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden betwisten. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag, zoals vastgelegd in artikel 8 van de AOW, en dat het hoger beroep derhalve niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 23 mei 2019.

Uitspraak

17.6788 AOW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 september 2017, 17/1101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , [provincie] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 23 mei 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft bij de Svb een aanvraag ingediend om toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij van 1976 tot en met 2007 in Nederland heeft gewoond en gewerkt.
1.2.
Bij besluit van 14 september 2016 heeft de Svb aan appellant met ingang van
1 oktober 2015 een pensioen ingevolge de AOW toegekend. De hoogte van het pensioen is vastgesteld op 4% van het maximale pensioen.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 september 2016 is bij besluit van 17 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant niet verzekerd is voor de AOW over de periode vanaf 1 oktober 1965 tot en met 3 november 1988 en van 16 mei 1990 tot en met 30 september 2015 en dat geen recht bestaat op toeslag omdat appellant vóór 1 januari 2015 nog geen recht had op AOW-pensioen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is terecht vastgesteld dat appellant alleen in de periode van 4 november 1988 tot en met 15 mei 1990 verzekerd is geweest voor de AOW. Voor het overige zijn er geen aanknopingspunten om appellant wegens wonen of werken in Nederland verzekerd te achten. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat terecht geen partnertoeslag is toegekend, omdat het recht op partnertoeslag met ingang van
1 januari 2015 is komen te vervallen en appellant pas na die datum pensioengerechtigd is geworden.
3.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het pensioen te laag is vastgesteld en ten onrechte geen toeslag is toegekend. Aangevoerd is dat de echtgenote van appellant geen werk verricht en geen inkomsten heeft.
3.2.
De Svb heeft gesteld dat appellant geen recht heeft op toeslag of op een hoger pensioen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van het AOW-pensioen wordt onderschreven. Er is geen aanleiding tot een andere conclusie te komen dan de rechtbank over de periodes waarvan de Svb heeft vastgesteld dat appellant daarin niet verzekerd is voor de AOW. In hoger beroep heeft appellant geen gegevens overgelegd die tot twijfel aan de juistheid van deze conclusie zouden kunnen leiden.
4.2.
Ook het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de toeslag wordt gevolgd. In artikel 8, eerste lid, van de AOW is bepaald dat de pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 is gehuwd en voor die datum recht heeft op ouderdomspensioen en van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht heeft op een toeslag. Nu appellant eerst met ingang van oktober 2015 recht heeft op een ouderdomspensioen, voldoet hij niet aan de in artikel 8, eerste lid, van de AOW vermelde voorwaarden.
4.3.
Uit overweging 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
md