ECLI:NL:CRVB:2019:1806
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- H. Achtot
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van het AOW-pensioen en de partnertoeslag
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaar tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en stelde dat hij van 1976 tot en met 2007 in Nederland had gewoond en gewerkt. De Svb kende hem echter met ingang van 1 oktober 2015 een pensioen toe, vastgesteld op 4% van het maximale pensioen, en weigerde de partnertoeslag. De rechtbank oordeelde dat appellant slechts verzekerd was voor de AOW in de periode van 4 november 1988 tot en met 15 mei 1990, en dat er geen recht op toeslag bestond omdat appellant pas na 1 januari 2015 pensioengerechtigd was.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank over de hoogte van het AOW-pensioen en de afwijzing van de partnertoeslag. Appellant had geen nieuwe gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden betwisten. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag, zoals vastgelegd in artikel 8 van de AOW, en dat het hoger beroep derhalve niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 23 mei 2019.