ECLI:NL:CRVB:2019:1799
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering maatregel ziekengeld door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de weigering van het Uwv om een maatregel op te leggen aan een werknemer die zich ziek had gemeld. De werknemer, die als schoonmaker werkte, had zijn dienstbetrekking per 11 december 2015 beëindigd en zich met terugwerkende kracht ziek gemeld per 22 april 2014. Het Uwv had op 3 november 2016 geweigerd om een maatregel op te leggen, omdat volgens hen geen sprake was van een benadelingshandeling zoals bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat het ziekengeld van de werknemer niet ten laste komt van de in artikel 45 genoemde fondsen, en dat er daarom geen maatregel kan worden opgelegd. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat ten tijde van het besluit van 3 november 2016, artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW nog niet was gewijzigd om ook de eigenrisicodrager te vermelden als entiteit die door de verzekerde kan worden benadeeld. Dit leidde de Raad tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden had geweigerd om de verzochte maatregel op te leggen.
De Raad heeft het hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.