ECLI:NL:CRVB:2019:1790
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 18 maart 2016 ziek gemeld met rugklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 31 oktober 2016, werd zij per 4 november 2016 geschikt geacht voor haar werkzaamheden, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen zowel psychische als lichamelijke klachten in hun beoordeling hadden meegenomen en dat de klachten van appellante niet allemaal medisch objectiveerbaar waren. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij, ondanks ongewijzigde omstandigheden, niet in staat was om haar werk te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep herhaaldelijk beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om af te wijken van het oordeel van de rechtbank. De Raad onderschreef de eerdere overwegingen en oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.