ECLI:NL:CRVB:2019:179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
17/1491 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van een appellante in het kader van WIA-uitkering na beëindiging door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die sinds 2005 uitgevallen was wegens rugklachten, had een WGA-uitkering ontvangen die in 2007 was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herbeoordeling in 2015, heeft het Uwv besloten haar uitkering per 25 januari 2016 te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische gegevens die appellante in hoger beroep had ingediend, geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante in staat was de geselecteerde functies te verrichten, ondanks haar rugklachten en de gestelde depressieve klachten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.1491 WIA

Datum uitspraak: 16 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 januari 2017, 16/4126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Namens appellante is
mr. Kaya verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als administratief/logistiek medewerkster
voor 38 uur per week. Op 29 maart 2005 is zij uitgevallen wegens rugklachten. Bij besluit van 23 maart 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 27 maart 2007 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op
80 tot 100%. Met ingang van 27 september 2009 heeft het Uwv deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Op verzoek van de ex-werkgever van appellante heeft een herbeoordeling van de belastbaarheid van appellante plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 24 november 2015 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 25 januari 2016 (datum in geding) beëindigd, omdat appellante vanaf die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 november 2015 bij beslissing op bezwaar van 17 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ook hebben de verzekeringsartsen naar het oordeel van de rechtbank niet te geringe medische beperkingen aangenomen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de situatie in 2007 niet kan worden gelijkgesteld met de situatie op de datum in geding
.Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv net als in 2007 een flink aantal beperkingen heeft aangenomen voor de rugklachten van appellante. De medische gegevens die appellante in beroep heeft overgelegd, hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. Betreffende de gestelde onheuse bejegening door de verzekeringsarts heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet in deze procedure ter beoordeling ligt. Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van appellante in de geduide functies niet wordt overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de WIA-uitkering terecht met ingang van 25 januari 2016 heeft beëindigd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de bezwaar- en beroepsgronden gehandhaafd. Ter onderbouwing heeft appellante nadere stukken ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek. Hiertoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd en appellante zowel psychisch als lichamelijk heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de bezwaren van appellante de bevindingen van de verzekeringsarts heroverwogen. Hiertoe heeft hij de hoorzitting bijgewoond en de medische gegevens van de behandelend sector, waaronder informatie van orthopedisch chirurgen B. Conix en J. Michielsen, bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben afdoende gemotiveerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
4.2.
Verder wordt de rechtbank gevolgd in haar standpunt dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de belastbaarheid zoals deze door de verzekeringsartsen is vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de aangevoerde chronische rugklachten en slijtageverschijnselen en op basis van eigen onderzoek en de informatie van Conix beperkingen aangenomen voor ‘dynamische handelingen’ en ‘statische houdingen’. Naar aanleiding van de brief van Michielsen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook meegewogen dat verbetering van de medische situatie en de functionele mogelijkheden niet of nauwelijks wordt verwacht. Dat de medische situatie van appellante in 2007 tot een andere belastbaarheid heeft geleid, is voor de huidige beoordeling niet van belang. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellante destijds in een revalidatieperiode zat, wat niet vergelijkbaar is met de medische situatie van appellante op de datum in geding.
4.3.
Betreffende de depressieve klachten die volgens appellante uit haar fysieke beperkingen voortvloeien, wordt met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geoordeeld dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze klachten op de datum in geding aanwezig waren.
4.4.
De stukken die appellante in hoger beroep heeft ingebracht, geven evenmin aanknopingspunten om de vastgestelde belastbaarheid in twijfel te trekken, omdat deze gegevens geen medisch inhoudelijke informatie bevatten en niet zien op de datum in geding.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde en in de FML van
17 november 2016 weergegeven belastbaarheid heeft de rechtbank juist geoordeeld dat appellante in staat moet zijn de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en magazijnmedewerker (SBC-code 315020).
4.6.
In het kader van deze procedure kan geen oordeel worden gegeven over de bejegening van appellante door een verzekeringsarts.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet
slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) Y. Azirar
md