ECLI:NL:CRVB:2019:1788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
17/3227 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld na een urologische ingreep, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn ZW-uitkering te beëindigen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van de appellant correct was ingeschat.

De Raad heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. De appellant had zich op 5 februari 2015 ziek gemeld en was in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat de appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de ZW-uitkering.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn klachten objectief aantoonbaar waren en dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig was. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was verricht en dat de informatie van de behandelend psychiater en andere zorgverleners niet leidde tot een andere conclusie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de functies die aan de appellant waren voorgelegd, medisch geschikt waren. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Ziektewet en de rol van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen in dit proces.

Uitspraak

17.3227 ZW

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 maart 2017, 16/2160 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker magazijn en productiemedewerker/voorbereider. Op 5 februari 2015 heeft hij zich ziek gemeld wegens complicaties na een urologische ingreep. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 6 januari 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 januari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 97,88% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 januari 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 5 maart 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding wordt gezien om te oordelen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is verricht of dat de belastbaarheid van appellant door deze artsen onjuist is ingeschat. Het Uwv is bekend met de verminderde kracht in beide benen als gevolg waarvan beperkingen zijn opgenomen voor staan, lopen en traplopen. Ook is sprake van rugklachten, overgewicht, problemen met plassen, Gilles de la Tourette en verwerkingsproblematiek. Daarom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om de FML aan te scherpen en appellant ook beperkt te achten ten aanzien van storingen en onderbrekingen, deadlines en productiepieken, hoog handelingstempo, het uiten van de eigen gevoelens en het omgaan met conflicten. Dit is vastgelegd in de FML van 17 juni 2016.
2.2.
De in beroep overgelegde informatie van de huisarts, geeft volgens de rechtbank geen aanleiding om het standpunt van het Uwv voor onjuist te houden. De door de huisarts vermelde ontbrekende draagkracht om te gaan werken, wordt verder niet onderbouwd. De door de huisarts beschreven medische situatie is bekend bij het Uwv en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee op afdoende wijze rekening gehouden. De informatie van de behandelend psychiater van 13 december 2016 geeft ook geen aanleiding om verdere beperkingen aan te nemen. Dit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 29 december 2016 volgens de rechtbank afdoende gemotiveerd. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om de beperkingen, zoals deze zijn vastgelegd in de FML van
17 juni 2016, voor onjuist te houden. Hiervan uitgaande bestaat volgens de rechtbank ten slotte geen grond voor het oordeel dat de geduide functies van soldering operator, bestucker en allround medewerker car niet geschikt zijn voor appellant. In het rapport van 6 juli 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de gesignaleerde aspecten van een voldoende deugdelijke motivering voorzien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – samengevat – aangevoerd dat zijn klachten objectief aantoonbaar zijn en dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft appellant informatie van de behandelend Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige (SPV) van 18 april 2017 overgelegd. Ook heeft appellant informatie ingebracht met betrekking tot de ZW-beoordeling naar aanleiding van een latere ziekmelding.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is verricht. Daarbij wordt onder meer in aanmerking genomen dat deze arts naar aanleiding van de ingekomen informatie van de behandelend psychiater nadere vragen heeft gesteld aan de psychiater, die op 13 december 2016 hierop heeft gereageerd. Uit deze informatie blijkt dat appellant sinds 11 mei 2016 onder behandeling is. Ook heeft de psychiater gesteld dat de diagnoses ADHD en chronische PTSS van toepassing zijn op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 december 2016 benadrukt dat tijdens de bezwaarprocedure al bekend was dat de diagnose ADHD was gesteld en dat appellant door een psycholoog werd behandeld voor traumatische gebeurtenissen uit het verleden en de verwerking van de gevolgen van de operatie. De psychische problematiek was dus al bekend tijdens de beoordeling in bezwaar, behoudens de diagnose chronische PTSS. Naar aanleiding van dit onderzoek is de FML aangescherpt in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid geen juist beeld geeft van zijn medische beperkingen op de datum in geding, 5 maart 2016. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk en navolgbaar heeft vermeld in het rapport van 2 juni 2017 bevat de informatie van de behandelend SPV geen nieuwe medische gegevens. De diagnoses waren in de beroepsfase bekend geworden na de opgevraagde informatie. De FML is in die fase ook beoordeeld in het licht van deze diagnoses. Ook heeft de psychiater onderkend dat hij de competenties mist om consequenties van de problematiek van appellant aan de arbeidsongeschiktheid te kunnen verbinden. De beoordeling van de latere ziekmelding, waarbij de hersteldverklaring per 20 april 2017 is herroepen, zag op een kennelijke verslechtering van de medische situatie ten opzichte van het eerdere contact met de verzekeringsarts. Uit navraag bleek dat de reden een crisisopname is geweest. Hieruit volgt echter niet dat het medisch beeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft van appellant op de datum in geding, 5 maart 2016, voor onjuist moet worden gehouden, omdat daarvoor een afdoende medische onderbouwing ontbreekt.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D.S. Barthel
SSa