ECLI:NL:CRVB:2019:178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
16/3601 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante, die als gevolg van rugklachten na een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt was. Appellante had in eerste instantie een loongerelateerde uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid per 22 december 2014 minder dan 35% was, waardoor haar recht op uitkering was komen te vervallen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport overtuigend heeft gemotiveerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in voldoende mate rekening houdt met de beperkte belastbaarheid van appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig was genomen, maar de Raad bevestigde dat de FML correct was vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor appellante.

De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om te twijfelen aan de medische oordelen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3601 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 april 2016, 15/3771 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 januari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Dijke, advocaat, hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2018. Namens appellante is mr. Dijke verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.
Het onderzoek is na de zitting heropend en de voormalig werkgever van appellante is uitgenodigd aan het geding deel te nemen. De werkgever heeft op deze uitnodiging niet gereageerd. De behandeling van de zaak is voortgezet met de hiervoor genoemde partijen.
Partijen hebben nog reacties ingezonden.
Nu geen van de partijen binnen de gestelde termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord, heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is ten gevolge van rugklachten na een bedrijfsongeval op 3 oktober 2007 uitgevallen voor haar werk als distributiemedewerker voor ruim 15 uur per week.
1.2.
Het Uwv heeft – na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek – bij besluit van 14 oktober 2009 vastgesteld dat voor appellante vanaf 2 oktober 2009 een recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellantes loongerelateerde WGA-uitkering eindigde op 2 juli 2011 en appellante vanaf deze datum een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij wederom vastgesteld op 80 tot 100%.
1.4.
Naar aanleiding van een verzoek van de ex-werkgever van appellante om een herbeoordeling heeft het Uwv – opnieuw na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek – bij besluit van 21 oktober 2014 vastgesteld dat appellante vanaf 22 december 2014 geen recht meer op een WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA heeft, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 1 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak vastgesteld dat – naar ook door het Uwv is erkend – het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen, omdat in beroep een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 augustus 2015 is opgesteld en nieuwe functies zijn geselecteerd. Omdat deze functies niet eerder aan appellante zijn voorgehouden, is het Uwv terecht nader van mening dat met inachtneming van een uitlooptermijn de uitkering van appellante eerst per 1 november 2015 moet worden beëindigd. Nu het zorgvuldigheidsbeginsel naar het oordeel van de rechtbank – gelet op het feit dat de zogenoemde aanzegjurisprudentie – met zich brengt dat alvorens tot intrekking van een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt overgegaan, de betrokkene op de hoogte dient te worden gesteld van de medische beperkingen die naar het oordeel van het bestuursorgaan voor haar gelden, alsmede van de functies die zij met die beperkingen zou kunnen vervullen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet evenwel aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe dat hetgeen appellante heeft aangevoerd, geen reden geeft het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. Met de door appellante overgelegde medische informatie is rekening gehouden en appellante heeft geen nadere informatie overgelegd naar aanleiding waarvan kan worden getwijfeld aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zoals weergegeven in zijn rapport van 6 augustus 2015. Het Uwv heeft de functionele mogelijkheden van appellante correct vastgesteld. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. Vergelijking van het inkomen dat appellante in de (laatstelijk) voorgehouden functies zou kunnen verdienen, met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 13,56%. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is door het Uwv dus terecht bepaald op minder dan 35%. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank wel aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante en het Uwv daarnaast op te dragen het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1.
Appellante stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat met de FML onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat zij in verband met haar chronische rugklachten na inspanning moet herstellen. Voorts is appellante van mening dat nu de functie “Secretaresse, typist” (SBC-code 315030) in verband met het daaraan verbonden opleidingsniveau (diploma MBO-niveau 2) niet voor haar geschikt wordt geacht, dit ook dient te gelden voor de functie “Telefonist-receptionist” (SBC-code 315120). Tot slot blijkt uit de FML dat appellante geen werk kan verrichten waarbij sprake is van een hoog handelingstempo waardoor ook de functie “Productiemedewerker industrie” (SBC-code 111180) niet voor haar geschikt is. Er resteren te weinig functies om de arbeidsongeschiktheid van appellante vast te stellen.
3.2.
Mede onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verzoekt het Uwv de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Naar ter zitting door appellante is bevestigd, is appellante tegen de aangevallen uitspraak in hoger beroep gekomen voor zover daarbij de rechtbank heeft bepaald dat de uitkering van appellante ingevolge de Wet WIA met ingang van 1 november 2015 wordt beëindigd.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv met de FML van 6 augustus 2015 de functionele mogelijkheden van appellante juist heeft vastgesteld. Terecht wijst de rechtbank erop dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft kennis genomen van de informatie van de behandelend sector. Naar aanleiding van hetgeen appellante heeft aangevoerd met betrekking tot de wijziging van haar beperkingen ten opzichte van 2009, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 6 augustus 2015 de FML per onderdeel nader bezien en toegelicht. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 september 2016 ook op overtuigende en toereikende wijze gemotiveerd dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkte belastbaarheid van appellante onder meer wat betreft de benodigde recuperatietijd en de duurbelasting. Appellante heeft geen nadere informatie overgelegd naar aanleiding waarvan kan worden getwijfeld aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zoals weergegeven in onder meer de hiervoor bedoelde rapporten.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de aangepaste FML zijn de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 augustus 2015, aangevuld bij rapporten van 13 september 2016 en 29 maart 2018 op toereikende wijze gemotiveerd dat ook de bij de functies voorkomende belasting met betrekking tot het handelingstempo en signaleringen, aan die medische geschiktheid niet in de weg staan. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de geschiktheid van de functie “Telefonist-receptionist” (SBC-code 315120) in verband met het daaraan verbonden opleidingsniveau, merkt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 29 maart 2018 terecht op dat appellante blijkens de gedingstukken beschikt over een MBO-diploma (KMBO administratie), zodat die functie, waarbij een diploma
MBO-2 zonder specifieke opleidingsrichting is vereist, voor appellante geschikt moet worden geacht. Dat de functie “Secretaresse, typist” (SBC-code 315030) in verband met de daaraan verbonden opleidingseis werd verworpen, doet daaraan niet af, nu die functie niet is vervallen in verband met het aan die functie verbonden MBO-niveau maar omdat appellante niet voldeed aan de specifiek vereiste MBO-richting bij die functie. Wat betreft de stelling van appellante dat de functie “Telefonist-receptionist” (SBC-code 315120) niet voor appellante geschikt zou zijn in verband met de daarbij vereiste computervaardigheid, wijst de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 28 september 2018 er terecht op dat de bij bedoelde functie vereiste computervaardigheid eenvoudig van aard is, zodat – mede nu appellante blijkens haar verklaring van 22 oktober 2018 weliswaar in het verleden een computercursus heeft gevolgd – ook dat vereiste niet aan de geschiktheid van de functie “Telefonist-receptionist” in de weg staat.
5.1.
Uit wat is overwogen onder 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, is voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade geen plaats.
5.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot
ew