ECLI:NL:CRVB:2019:1770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
18/4963 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 23 mei 2016 ziek had gemeld. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had een aanvraag ingediend voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had appellant in eerste instantie ziekengeld toegekend, maar na een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) door een verzekeringsarts op 21 september 2017, werd vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Hierdoor werd zijn recht op ziekengeld per 13 november 2017 beëindigd.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat hij ernstige aandoeningen heeft en dat er een deskundige benoemd moest worden om de medische beoordeling te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen gebreken vertoonde. De Raad heeft geoordeeld dat er geen nieuwe medische gronden zijn ingediend die de eerdere conclusies zouden kunnen ondermijnen. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen is afgewezen, omdat er onvoldoende twijfel bestond over de juistheid van het bestreden besluit. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.

Uitspraak

18.4963 ZW

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
30 juli 2018, 18/473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dalen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur. Op 23 mei 2016 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 21 september 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 oktober 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 november 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het bestreden besluit, in zijn geheel gezien, geen gebreken vertoont. Er ligt een zorgvuldig medisch onderzoek aan ten grondslag. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de FML. Met de beperkingen veroorzaakt door de aspecifieke rugpijn, recidiverende hartritmestoornissen en het slaapapneu is voldoende rekening gehouden. Dat appellant zwaarder beperkt is, blijkt niet uit de objectieve stukken. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij ernstige aandoeningen heeft en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk onderzoek had moeten verrichten. Deze kon niet volstaan met alleen dossieronderzoek. Anders dan de rechtbank overweegt, is het onderzoek niet zorgvuldig. Gelet op het huidige klachtenpatroon is de FML niet juist. Appellant is niet in staat ten minste 65% van zijn maatmanloon te verdienen. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen, bijvoorbeeld een arbeidsdeskundige om te beoordelen of de vertaalslag van de FML naar de functies juist is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep geen gebreken vertoond. Appellant is verschenen op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts alwaar een anamnese is afgenomen. Appellant heeft verteld welke medicatie hij krijgt voorgeschreven. Vervolgens heeft een lichamelijk en psychisch onderzoek plaatsgevonden en is er een FML opgesteld waarin de beperkingen van appellant zijn weergegeven. In de bezwaarfase heeft appellant geen nieuwe medische stukken ingebracht en is niet in persoon op de hoorzitting verschenen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de aanwezige stukken een rapport opgesteld. Het is de Raad niet gebleken dat dit onderzoek onzorgvuldig of onjuist is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om tot een ander standpunt te komen dan de primaire verzekeringsarts.
4.3.
Nu ook in hoger beroep geen nieuwe gronden of medische stukken zijn ingediend, wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Hieraan wordt nog toegevoegd dat het voorbeeldfuncties betreffen waar appellant, met zijn krachten en bekwaamheden, geschikt voor wordt geacht, maar dat het geen vacatures zijn.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen wordt afgewezen. Er is zowel wat betreft de medische als de arbeidskundige component onvoldoende twijfel aan de juistheid van het bestreden besluit om tot het benoemen van een deskundige over te gaan.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J. Smolders
IvR