ECLI:NL:CRVB:2019:1769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
18/4558 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn bezwaar tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet tijdig gronden had ingediend voor zijn beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij in Nederland had gewerkt en ziek was geworden, en dat hij medische stukken had ingediend bij het Uwv. Hij stelde dat de post hem gemiddeld 23 dagen nodig had om te arriveren, waardoor hij niet in staat was om tijdig te reageren. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant niet tijdig gronden had ingediend. De Raad wees erop dat de appellant in de gelegenheid was gesteld om zijn verzuim te herstellen, maar dat hij deze kans niet had benut. De stelling van de appellant over de lange postbezorging werd niet als verschoonbaar beschouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18.4558 WAO

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 juli 2018, 18/580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft het Uwv verzocht terug te komen van een besluit van 11 februari 2004. Bij besluit van 7 september 2017 heeft het Uwv appellant medegedeeld niet terug te komen van dat besluit. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 september 2017. Bij besluit van 18 december 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen gronden heeft ingediend.
1.2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij is in de gelegenheid gesteld de gronden van het beroep in te dienen. Vervolgens is de zaak ter zitting van 16 maart 2018 behandeld en is, omdat er onduidelijkheid bestond over het griffierecht, het onderzoek geschorst. Op 22 mei 2018 heeft de rechtbank vastgesteld dat geen van de partijen van de gelegenheid gebruik wil maken om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellant in de gelegenheid is gesteld om de gronden in te dienen en dat die termijn afliep op 27 februari 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant niet binnen die termijn het verzuim heeft hersteld. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem niet verweten kan worden dat hij niet tijdig gronden heeft ingediend.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en ziek is geworden. Hij heeft alle medische stukken naar het Uwv gestuurd, maar er is niets mee gedaan. Appellant vermeldt ook waarom hij van mening is dat het besluit van 11 februari 2004 niet juist is. Tevens heeft appellant stukken afkomstig van een arts uit Marokko ingestuurd. Appellant voert ook aan dat het erg lang duurt voordat de post hem bereikt. Hij was daarom niet in staat om tijdig te reageren. Het duurt gemiddeld 23 dagen voordat de post hem bereikt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard onder de overweging dat de gronden van het beroep niet tijdig zijn ingediend.
4.3.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden als niet is voldaan aan dit vereiste en de indiener van het beroepschrift de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.4.1.
In het (inleidend) beroepschrift heeft appellant geschreven dat hij zich niet met de beschikking kan verenigen en dat hij het er mee oneens is. Hij verzoekt de rechtbank om een nieuw besluit te nemen en eist dat zijn beroepschrift gegrond wordt verklaard. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze brief geen beroepsgronden bevat. Bij aangetekende brief van 30 januari 2018 is appellant in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken gronden in te dienen. Deze brief is niet retour gekomen, zodat aangenomen wordt dat appellant deze brief heeft ontvangen. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn gronden tijdig in te dienen.
4.4.2.
De stelling van appellant dat het 23 dagen duurt voordat brieven uit Nederland bij hem aankomen, is onvoldoende om de termijnoverschrijding voor het indienen van gronden verschoonbaar te achten. Het komt voor rekening en risico voor appellant om adequate maatregelen te treffen, zodat er tijdig op post wordt gereageerd. Daarnaast had appellant in plaats van een inleidend beroepschrift ook een beroepschrift voorzien van gronden kunnen indienen.
4.4.3.
De medische stukken die appellant in hoger beroep heeft ingediend, leiden niet tot een ander oordeel. De stukken bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J. Smolders
IvR