ECLI:NL:CRVB:2019:1767
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die werkzaam was als administratief medewerkster, had haar dienstverband op 24 augustus 2008 beëindigd en verzocht in 2016 om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zij op de datum in geding niet arbeidsongeschikt was, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de medische informatie niet voldoende aanknopingspunten bood voor de stelling dat appellante arbeidsongeschikt was op de relevante datum. Appellante had geen medische stukken overgelegd die haar standpunt onderbouwden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellante niet ziek uit dienst is gegaan en dat er geen bewijs is voor arbeidsongeschiktheid op de datum in geding. De Raad heeft vastgesteld dat appellante met de bestaande beperkingen in 2008 in staat was om haar werkzaamheden als administratief medewerkster uit te voeren. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante geen medische onderbouwing heeft gepresenteerd die haar claims ondersteunt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.