ECLI:NL:CRVB:2019:1766
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na ziekmelding en de rol van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als officemanager werkte, had zich op 23 november 2015 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 31 oktober 2016 werd appellante per 6 november 2016 geschikt geacht voor haar arbeid. Het Uwv besloot dat appellante geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet, wat door appellante werd bestreden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten wel medisch objectiveerbaar zijn, onderbouwd met informatie van een ziekenhuisopname in juli 2017. Het Uwv verwees naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin werd gesteld dat er geen medische beperkingen waren. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen objectiveerbare afwijkingen waren gevonden die de klachten van appellante konden verklaren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante medisch gezien geschikt was om haar arbeid te verrichten.
De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet tot een ander oordeel konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de criteria voor het vaststellen van geschiktheid voor arbeid na een ziekmelding.