ECLI:NL:CRVB:2019:1764
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid en recht op ziekengeld na ziekteverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, meldde zich op 11 april 2014 ziek en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij per 11 april 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat zij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en verzocht om de benoeming van een onafhankelijk deskundige.
De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts alle relevante medische informatie had betrokken en dat de gezondheidstoestand van appellante op 31 oktober 2016 niet zodanig was dat zij niet in staat was om de functies van inpakker en medewerker tuinbouw te vervullen. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de eerdere conclusies.
De uitspraak bevestigt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 31 oktober 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.