ECLI:NL:CRVB:2019:1762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
17/2327 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ziekengeld en arbeidsongeschiktheid na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als machineoperator werkte, had zich op 20 januari 2015 ziek gemeld met klachten aan zijn linkerpols. Het Uwv had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar na een beoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige werd vastgesteld dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit leidde tot de conclusie dat appellant per 20 februari 2016 geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de vastgestelde beperkingen juist waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten en de opmerking van de orthopeed over de kracht in zijn pols. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de beroepsgronden van appellant niet slagen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. De Raad concludeerde dat de medische informatie geen bevestiging biedt voor de stelling dat appellant meer beperkingen had moeten hebben in verband met zijn psychische problematiek.

Uitspraak

17.2327 ZW

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
13 februari 2017, 16/2339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machineoperator voor 32,38 uur per week. Op 20 januari 2015 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan zijn linkerpols. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant begin december 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 januari 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 februari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
16 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts van het Uwv heeft appellant zelf gesproken en psychisch en lichamelijk onderzocht. Ook heeft hij de medische informatie van de behandelend orthopeed in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en recente medische informatie meegewogen. Uitgaande van een zorgvuldig onderzoek heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Appellant is uitgevallen met klachten aan zijn linkerpols. In mei 2015 heeft een operatie plaatsgevonden, waarna de klachten zijn verbeterd. Uit informatie van de behandelend orthopeed van 13 oktober 2015 blijkt dat appellant alles weer met de linkerpols mag doen, maar dat de kracht nog wel verder moet worden verbeterd. De stelling van appellant dat hij niet vijf kilo kan tillen is vanuit medisch oogpunt niet te onderbouwen, omdat appellant zijn dominante rechterarm en -hand normaal kan belasten. De aspecifieke lage rugklachten betreffen een aandoening waarbij men in beweging moet blijven, zodat de rompspieren worden getraind. Wel moet overbelasting worden voorkomen. Hiermee is in de FML voldoende rekening gehouden. Dat op de MRI uitstulpingen zichtbaar zijn geworden, betekent nog niet dat daarmee objectief medische afwijkingen zijn aangetoond. Met betrekking tot de slaapproblemen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat door de huisarts geen gerichte behandeling of onderzoek is ingesteld. Van aanwijzingen voor het aannemen van een urenbeperking is dan ook niet gebleken. Er is volgens de rechtbank bij het vaststellen van de beperkingen dan ook voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding wordt gezien om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd heeft waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen juist zijn vastgesteld. Er is geen rekening gehouden met de opmerking van de orthopeed dat de kracht in de pols van appellant nog verder verbeterd moet worden. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de rugklachten, de slaapproblemen en de psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een onderzoeksrapport van zijn behandelend psycholoog van PsyM Hengelo van 19 april 2017 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ten aanzien van de linkerpols, de lage rugklachten en de slaapproblemen zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daar wordt het volgende aan toegevoegd. Appellant heeft in hoger beroep een psychologisch onderzoeksrapport van 19 april 2017 overgelegd. Hieruit volgt dat bij appellant sprake is van een depressieve stemmingsstoornis met borderline en een passief-agressieve persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast speelt er een inadequate copingstijl. Deze diagnose is vastgesteld na onderzoek tussen 5 april 2017 en 19 april 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat dit ruim een jaar na de datum in geding, te weten
20 februari 2016, ligt. Het is dus niet gegeven dat de in 2017 gestelde diagnose ook op
20 februari 2016 reeds aanwezig was. Daar komt bij dat er geen gegevens zijn uit de periode in geding die wijzen op psychische problematiek bij appellant. De huisarts maakt geen melding van psychische problematiek in zijn journaal rond de datum in geding, appellant heeft hier niets over verteld tijdens het spreekuur bij de primaire arts en de primaire arts heeft bij zijn onderzoek in december 2015 ook geen aanwijzingen gevonden voor psychische problematiek. Ook is niet gebleken dat appellant rond de datum in geding onder behandeling was voor psychische problemen. De stelling van appellant dat ten onrechte geen beperkingen zijn vastgesteld voor persoonlijk en sociaal functioneren in verband met psychische problematiek vindt dus geen bevestiging in de voorhanden zijnde medische informatie.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D.S. Barthel
IvR