ECLI:NL:CRVB:2019:1759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
18/1126 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor warmtetoeslag wegens gebrek aan medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand voor warmtetoeslag is afgewezen. Appellant had op 31 december 2015 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 29 februari 2016 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een advies van een GGD-arts. Appellant heeft in een eerdere procedure zijn beroep tegen deze afwijzing verloren en heeft het hoger beroep tegen die uitspraak ingetrokken. Op 27 februari 2017 diende appellant opnieuw een aanvraag in voor bijzondere bijstand, die wederom door het college werd afgewezen op 3 maart 2017, met als argument dat er geen bijzondere omstandigheden waren die noodzakelijke kosten van het bestaan rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische situatie is verslechterd en dat hij 24 uur per dag in zijn kamer verblijft. Echter, hij heeft geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn claim. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, aangezien er geen objectief bewijs is overgelegd dat de medische situatie van appellant rechtvaardigt dat hij in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat de gronden van appellant in hoger beroep in essentie herhalingen zijn van eerdere argumenten die al zijn weerlegd. De Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

18 1126 PW

Datum uitspraak: 28 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 januari 2018, 17/4717 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 31 december 2015 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van extra verwarming in zijn woning (warmtetoeslag). Met verwijzing naar een advies van een GGD-arts van 16 februari 2016 heeft het college deze aanvraag afgewezen bij besluit van 29 februari 2016. Het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van appellant tegen dat besluit is bij uitspraak van de rechtbank van 7 april 2017 (16/6177) ongegrond verklaard. Het hoger beroep tegen die uitspraak heeft appellant bij brief van
25 maart 2018 ingetrokken.
1.2.
Appellant heeft op 27 februari 2017 opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor warmtetoeslag.
1.3.
Bij besluit van 3 maart 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juli 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Het college heeft daartoe gewezen op het medisch advies van de GGD-arts van 16 februari 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder het college moet worden gelezen:
“In geschil is of verweerder de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand voor warmtetoeslag terecht heeft afgewezen.
Het betreft een opvolgende aanvraag na een eerdere afwijzing die in beroep bij de rechtbank in stand is gebleven. Volgens eiser is er sindsdien een medische verslechtering opgetreden. Eiser heeft echter, hoewel hij daartoe meermaals in de gelegenheid is gesteld, geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van dat standpunt. Verweerder heeft de aanvraag daarom onder verwijzing naar het GGD-advies van 16 februari 2016, dat ten grondslag lag aan de eerste afwijzing, terecht afgewezen.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat hij diverse medische aandoeningen heeft en daarom noodgedwongen 24 uur per dag in zijn kamer verblijft. Volgens appellant is zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor warmtetoeslag daarom ten onrechte afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hieraan toe dat appellant ook in hoger beroep geen objectief en verifieerbaar bewijs van zijn medische situatie heeft overgelegd. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college de afwijzing van de aanvraag van 27 februari 2017 niet heeft kunnen baseren op het GGD-advies van 16 februari 2016. Op grond van dat advies is geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2019.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) S.H.H. Slaats