ECLI:NL:CRVB:2019:1747

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
18/3315 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaar jaaropgave 2014

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2018, waarin het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen met betrekking tot de jaaropgave 2014 ongegrond werd verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en had bezwaar gemaakt tegen de jaaropgave, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, stellende dat de jaaropgave geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bevestigde deze beslissing en verklaarde het verzet van appellant ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, omdat hij niet is gehoord in bezwaar en beroep. Hij stelde ook dat hij niet beschikte over de maandspecificaties die aan de jaaropgave ten grondslag lagen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Raad concludeerde dat er geen evidente schending van de procesorde was en dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. De Raad verklaarde zich onbevoegd, omdat er geen reden was om het wettelijk appèlverbod te doorbreken. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

18.3315 WWB

Datum uitspraak: 28 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 mei 2018, 17/6373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.M. van der Boor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 16 april 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
1.2.
Appellant heeft bij het college bezwaar gemaakt tegen de van het college ontvangen jaaropgave 2014. Bij besluit van 25 september 2017 heeft het college het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de jaaropgave geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
Bij uitspraak van 8 februari 2018 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 25 september 2017 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen deze uitspraak gedane verzet met toepassing van artikel 8:55 van de Awb ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Hij heeft daartoe gesteld dat hij in bezwaar en beroep niet is gehoord en dat hij niet heeft beschikt over de aan de jaaropgave ten grondslag liggende maandspecificaties. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat het recht op een “fair hearing” is geschonden, omdat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat een jaaropgave niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak kan voor doorbreking van een wettelijk appèlverbod slechts aanleiding zijn indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is. Deze situatie doet zich hier niet voor.
4.3.
Bij uitspraak van 8 februari 2018 heeft de rechtbank beslist op het beroep van appellant. De enkele omstandigheid dat appellant in bezwaar niet is gehoord door het college en de rechtbank gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid het beroep vereenvoudigd te behandelen betekent niet dat geen sprake is geweest van een eerlijk en onafhankelijk proces. Daarbij is van belang dat appellant zijn standpunt schriftelijk uiteen heeft kunnen zetten en dat hem door de rechtbank de gelegenheid is geboden te worden gehoord op zijn verzet tegen de uitspraak van 8 februari 2018. Dat appellant daarvan geen gebruik heeft gemaakt, dient voor zijn rekening te blijven. De stelling van appellant dat hij niet de beschikking heeft gehad over de aan de jaaropgave 2014 ten grondslag liggende maandspecificaties maakt dit niet anders. Die maandspecificaties zijn niet van invloed op het rechtskarakter van de jaaropgave. Appellant heeft de maandspecificaties bovendien ontvangen, terwijl ook uit zijn bankafschriften blijkt hoeveel het college appellant iedere maand heeft uitbetaald. Appellant heeft zijn standpunt over het rechtskarakter van de jaaropgave 2014 voldoende naar voren kunnen brengen. Dat appellant het niet eens is met de aangevallen uitspraak, noopt niet tot doorbreking van het wettelijk appèlverbod.
4.4.
Omdat er geen reden is het appèlverbod te doorbreken, dient de Raad zich onbevoegd te verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2019.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J. Tuit
lh