ECLI:NL:CRVB:2019:1743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als thuishulp A werkte, had zich op 24 december 2013 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had haar uitkering geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen waren onderschat. Ze had onder andere een brief overgelegd van een orthopedisch chirurg die haar standpunt ondersteunde.
De Raad heeft in zijn uitspraak de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv, met verwijzing naar het arrest Korošec. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende zorgvuldigheid had betracht in de besluitvorming en dat appellante geen belemmeringen had ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt. De ingediende medische stukken waren betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellante. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist had ingeschat. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.304,- bedroegen, en werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 170,- diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier.