ECLI:NL:CRVB:2019:174
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die zich op 30 juni 2014 ziek had gemeld, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 30 juli 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, maar het Uwv nam later een gewijzigd besluit waarin de beëindigingsdatum werd aangepast naar 10 november 2015.
De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het eerdere oordeel van het Uwv over de beëindigingsdatum had gehandhaafd. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in het gewijzigde besluit (bestreden besluit 2) niet volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.048,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 169,- aan appellante moet vergoeden.