ECLI:NL:CRVB:2019:1733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
18/4028 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na Eerstejaars ZW-beoordeling op basis van verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als taxichauffeur werkte, had zich op 14 december 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) door een verzekeringsarts op 14 december 2016, werd vastgesteld dat appellant niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar dat hij met de geselecteerde functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Hierdoor werd zijn ziekengeld per 8 april 2017 beëindigd.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn twijfels geuit over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de vastgestelde beperkingen. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere uitspraak moest worden gehandhaafd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen de argumenten van appellant en het Uwv tegen elkaar afgewogen. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 8 april 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4028 ZW

Datum uitspraak: 22 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
15 juni 2018, 17/4947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. van der Werff-Dost, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als taxichauffeur voor vijftien uur per week. Op 14 december 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 14 december 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 december 2016. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant hiermee nog meer dan zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 7 maart 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 8 april 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens aan de hand van deze aangepaste FML van 7 september 2017 en op basis van deels nieuw geselecteerde functies vastgesteld dat appellant 100% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat er redenen zijn om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, dat zijn beperkingen te licht zijn vastgesteld en dat hij zich niet in staat acht de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 8 april 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de heroverweging in bezwaar een uitgebreide anamnese afgenomen, eigen onderzoek verricht en kennis genomen van informatie van de huisarts en behandelend neuroloog. Bij zijn beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellant die verband houden met PTSS, cervicale discopathie (mild) en een carpaal tunnelsyndroom (mild) betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van zijn bevindingen aanleiding gezien de voor appellant door de verzekeringsarts vastgestelde FML aan te vullen met diverse beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van de aanpaste FML van 7 september 2017 op het Resultaat functiebeoordeling inzichtelijk en toereikend gemotiveerd waarom de belasting in de functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat appellant beperkt is voor zonlicht wordt overwogen dat niet gebleken is dat appellant bij de uitoefening van deze functies wordt blootgesteld aan zonlicht.
4.3.
De overweging 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) H. Achtot

VC