In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante ontving tot 8 maart 2012 een uitkering op basis van de WAO, maar vanaf die datum werd haar uitkering verlaagd naar een arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Appellante meldde zich begin januari 2014 opnieuw arbeidsongeschikt, waarna het Uwv haar beperkingen beoordeelde en haar uitkering vanaf 29 januari 2014 vaststelde op 45-55% arbeidsongeschiktheid. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten, waaronder concentratieproblemen en de effecten van medicatie.
De Raad heeft het onderzoek heropend en een onafhankelijke deskundige, psychiater dr. F.B. van der Wurff, ingeschakeld. Deze deskundige concludeerde dat appellante op de datum in geding een persisterende aanpassingsstoornis had, maar geen aanvullende beperkingen adviseerde ten opzichte van de eerder vastgestelde FML. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van de in de FML weergegeven beperkingen en dat het bestreden besluit, hoewel niet deugdelijk gemotiveerd, in stand kon blijven omdat de uitkomst niet zou zijn veranderd.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.304,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek en de rol van onafhankelijke deskundigen in het proces van arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.