ECLI:NL:CRVB:2019:1693

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
17/8270 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onduidelijke herkomst van kasstortingen

Op 7 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die bijstand had aangevraagd. De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, omdat de appellant geen duidelijke en verifieerbare uitleg kon geven over de herkomst van kasstortingen op zijn bankrekening. De appellant had zich op 5 januari 2017 gemeld om bijstand aan te vragen, maar het college handhaafde de afwijzing van de aanvraag bij besluit van 23 maart 2017, na bezwaar bij besluit van 26 juni 2017. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd onderschreven.

De Raad oordeelde dat de bewijslast voor de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust. De appellant had niet kunnen aantonen dat zijn financiële situatie duidelijk was, aangezien de rekeningafschriften contante stortingen vertoonden variërend van € 35,- tot € 425,-, zonder dat de herkomst van deze stortingen kon worden verklaard. De appellant had wisselende verklaringen afgelegd en de verklaringen van derden kwamen niet overeen met de door hem gestelde geleende bedragen. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak bevestigt het belang van duidelijke en verifieerbare informatie bij aanvragen om bijstand en benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zijn financiële situatie helder te maken.

Uitspraak

17.8270 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2017, 17/1856 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 7 mei 2019
Zitting heeft: mr. G.M.G. Hink
Griffier: V.Y. van Almelo
Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C.N. van Dijk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft zich op 5 januari 2017 gemeld om bijstand aan te vragen. In geschil is de afwijzing door het college van de aanvraag van appellant om bijstand bij besluit van
23 maart 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2017 (bestreden besluit). Aan het bestreden besluit ligt, voor zover hier van belang, ten grondslag dat appellant over stortingen op zijn bankrekeningen geen eenduidige en verifieerbare uitleg heeft gegeven over de herkomst. Daarom kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Het gaat om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat appellant zijn financiële situatie niet duidelijk heeft gemaakt, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De financiële situatie van appellant is niet duidelijk, omdat uit de rekeningafschriften blijkt dat hij contante stortingen op zijn bankrekening heeft ontvangen variërend van € 35,- tot € 425,-. Appellant heeft de herkomst van deze stortingen niet met verifieerbare en objectiveerbare gegevens kunnen verklaren, maar heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd. Daarnaast komen de in beroep en hoger beroep overgelegde verklaringen van derden niet precies overeen met de door appellant gesteld geleende bedragen. De beroepsgrond dat appellant voldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, slaagt dan ook niet.
Dit betekent dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) G.M.G. Hink