ECLI:NL:CRVB:2019:1691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
18/3668 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag woningaanpassingen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan fibromyalgie en andere lichamelijke en psychische klachten, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor woningaanpassingen, waaronder een opklapbare douchestoel en het verwijderen van een douchedrempel, ongegrond verklaard. Appellante had in 2016 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, maar deze werd afgewezen omdat zij naar een ongeschikte woning was verhuisd, terwijl zij bekend was met haar beperkingen. Het college stelde dat een losse douchestoel een adequate en algemeen gebruikelijke voorziening is, en dat de noodzaak voor het verwijderen van de douchedrempel voortkwam uit de verhuizing naar een niet geschikte woning.

Tijdens de zitting op 13 februari 2019 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.Y. van Oel, betoogd dat de opklapbare douchestoel speciaal voor haar was gemaakt en niet als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Wintjes, heeft de afwijzing verdedigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgronden van appellante niet overtuigend geacht en bevestigd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gedaan. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3668 WMO15

Datum uitspraak: 22 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 mei 2018, 16/7960 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.Y. van Oel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Van Oel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Wintjes.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met onder meer fibromyalgie en verschillende lichamelijke en psychische klachten. In 2007 is appellante samen met haar dochters verhuisd van een gelijkvloerse flatwoning naar een eengezinswoning met trap. Appellante heeft op 4 juli 2016 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bij het college een aanvraag gedaan om woningaanpassingen, namelijk een opklapbare douchestoel en het verwijderen van een douchedrempel.
1.2.
Bij besluit van 7 juli 2016, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 27 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Volgens het college is appellante van een geschikte woning naar een ongeschikte woning verhuisd, terwijl zij reeds ten tijde van die verhuizing bekend was met haar lichamelijke beperkingen. Appellante heeft haar hulpvragen dan ook redelijkerwijs van tevoren kunnen voorzien, in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 (Verordening). Aan de afwijzing van de opklapbare douchestoel heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat de door appellante gewenste opklapbare douchestoel in haar situatie niet adequaat is en een wel adequate losse douchestoel een algemeen gebruikelijke voorziening is, zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank biedt hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het college dat alleen een losse douchestoel een adequate voorziening zou zijn en dat zo’n douchestoel als algemeen gebruikelijke voorziening moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het college op goede gronden heeft geweigerd om de douchedrempel te verwijderen, nu de noodzaak hiervan een gevolg is van de verhuizing naar een niet geschikte woning. Reeds in 2001 is door een reumatoloog vastgesteld dat appellante lijdt aan fibromyalgie, waardoor zij voet- en knieklachten heeft. Niet aannemelijk is dat appellante bij haar verhuizing niet heeft kunnen voorzien dat zij als gevolg hiervan problemen in de nieuwe woning zou ervaren.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij een speciaal voor haar gemaakte opklapbare douchestoel heeft aangevraagd en dat deze niet kan worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening. Volgens appellante zou ook ingeval van een verhuizing naar een gelijkvloerse woning de behoefte aan verwijdering van de douchedrempel zijn ontstaan.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De beroepsgronden van appellante kunnen niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Wat appellante naar voren heeft gebracht over een opklapbare douchestoel raakt niet het oordeel van de rechtbank dat het college kan worden gevolgd in het standpunt dat alleen een losse douchestoel adequaat is en een dergelijke voorziening algemeen gebruikelijk is. Verder wordt met de beroepsgrond dat de behoefte aan verwijdering van de douchedrempel ook zou bestaan indien zij naar een gelijkvloerse woning was verhuisd geen afbreuk gedaan aan het oordeel van de rechtbank dat deze voorziening op goede gronden is afgewezen omdat appellante is verhuisd naar een voor haar ongeschikte woning.
4.2.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019.
(getekend) J. Brand
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
lh