ECLI:NL:CRVB:2019:1657
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor passende arbeid in het kader van de Ziektewet na ziekmelding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van appellant voor passende arbeid in het kader van de Ziektewet (ZW). Appellant, een zelfstandig ondernemer met een kapsalon, had zich op 29 december 2014 ziekgemeld vanwege klachten aan zijn rechterarm en schouder. Na een eerdere ziekmelding in 2011 was hij op 6 augustus 2012 hersteld verklaard. Het Uwv concludeerde op 15 december 2015 dat appellant met ingang van 21 december 2015 geschikt was voor de maatstaf arbeid van een zelfstandig werkende kapper in aangepaste bedrijfsvoering, en dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Noord-Nederland verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv een onjuiste maatstaf had gehanteerd en dat hij niet in staat was om de werkzaamheden van een zelfstandig werkende kapper uit te voeren. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige overtuigend had gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor de aangepaste arbeid. De Raad bevestigde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat appellant niet geschikt was voor de maatstaf arbeid, en dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant met ingang van 21 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.