In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in 2002 hersenletsel opliep bij een auto-ongeval, had in 2008 een dienstverband bij zijn broer en was vanaf 2009 arbeidsongeschikt. Hij had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later de Ziektewet (ZW) ontvangen. In 2011 vroeg hij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv weigerde deze op basis van het feit dat hij al volledig arbeidsongeschikt was bij aanvang van zijn dienstverband in 2008. Appellant stelde dat de eerdere besluiten doorbroken moesten worden, omdat het Uwv ten onrechte een uitsluitingsbepaling had toegepast die inmiddels was vervallen.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belang had bij de beoordeling. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat de omstandigheid dat appellant al volledig arbeidsongeschikt was bij aanvang van zijn werk in 2008, betekent dat een beoordeling van een eventuele eerste ziektedag in 2009 niet tot een andere uitkomst kan leiden. De wetswijziging die het uitsluitingsartikel verviel, had geen terugwerkende kracht en kon dus niet leiden tot een ander oordeel. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.