ECLI:NL:CRVB:2019:1645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische onderbouwing
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen aan belanghebbende, die sinds 15 januari 2014 ziek is door cardiale klachten. Belanghebbende, die voorheen als lasser/metaalbewerker werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd op 8 oktober 2015. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van een onderzoek door een verzekeringsarts, die concludeerde dat belanghebbende in staat was om te werken, mits rekening werd gehouden met zijn beperkingen. Appellante, de werkgever van belanghebbende, maakte bezwaar tegen deze beslissing en voerde aan dat de verzekeringsarts de medische situatie van belanghebbende niet correct had beoordeeld.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er verschillende medische rapporten waren ingediend, waaronder een rapport van een cardioloog die een urenbeperking voor belanghebbende adviseerde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de conclusie van de cardioloog logisch was en dat belanghebbende substantieel beperkt was in het aantal uren dat hij kon werken. De Raad besloot dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, waarbij de medische bevindingen van de cardioloog in acht moesten worden genomen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het Uwv werd veroordeeld in de kosten van appellante.