ECLI:NL:CRVB:2019:1644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
17/1555 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en herziening van besluit door Uwv na diagnose syndroom van Asperger

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-aanvraag. Appellant, die sinds 1 september 1999 werkzaam was, heeft zich op 18 oktober 2010 ziek gemeld en heeft in 2011 de diagnose syndroom van Asperger gekregen. Het Uwv heeft in 2011 zijn WIA-aanvraag niet in behandeling genomen, omdat appellant niet gedurende de vereiste wachttijd van 104 weken ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Appellant heeft in 2015 verzocht om herziening van dit besluit, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de door appellant ingediende medische gegevens geen nieuw licht wierpen op zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door de combinatie van het syndroom van Asperger en een prolactinoom niet goed heeft kunnen functioneren, maar de Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat deze aandoeningen hem ongeschikt maakten voor zijn werk.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden het besluit van 12 mei 2011 niet heeft herzien. De Raad concludeerde dat appellant niet doorlopend ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid en dat de aangevoerde medische gegevens niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De uitspraak werd gedaan door rechter E. Dijt, in aanwezigheid van griffier L. Boersma.

Uitspraak

17.1555 WIA

Datum uitspraak: 9 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 januari 2017, 15/7407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T.W. Verhaagh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere toelichting ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verhaagh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf 1 september 1999 werkzaamheden verricht als [naam functie 1] en laatstelijk als [naam functie 2] voor 32 uur per week (maatgevende arbeid) in dienst van [naam BV]. Na de beëindiging van het dienstverband op 31 december 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 januari 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit deze situatie heeft appellant zich op 18 oktober 2010 ziek gemeld.
1.2.
Appellant is geaccepteerd voor de Ziektewet (ZW) en bij besluit van 30 november 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 6 november 2010 arbeidsgeschikt geacht voor de maatgevende arbeid. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft appellant weer in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering tot en met 30 april 2011.
1.3.
Appellant heeft op 25 april 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op het aanvraagformulier heeft appellant ingevuld dat hij met ingang van 1 januari 2010 ziek is.
1.4.
Bij besluit van 12 mei 2011 heeft het Uwv onder verwijzing naar het ZW-besluit van 30 november 2010 de WIA-aanvraag van appellant niet in behandeling genomen. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Het Uwv heeft op 25 maart 2015 een verzoek, gedateerd 9 maart 2015, ontvangen van appellant om terug te komen van het besluit van 12 mei 2011.
1.6.
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft het Uwv onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts van 19 mei 2015 het verzoek tot herziening van het besluit van 12 mei 2011 afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij beslissing op bezwaar van 4 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 mei 2015 ongegrond verklaard. Daarvoor is verwezen naar een rapport van en verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 oktober 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, zijnde de bij appellant in 2011 gestelde diagnose van het syndroom van Asperger in combinatie met een bij appellant aanwezig prolactinoom. De vraag is of deze nieuwe feiten en omstandigheden ertoe moeten leiden dat het besluit van 12 mei 2011 dient te worden herzien. De rechtbank heeft – kort samengevat – geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de door appellant verstrekte medische gegevens geen nieuw licht werpen op de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft jarenlang zonder grote problemen met het syndroom van Asperger gefunctioneerd en het is door appellant niet aannemelijk gemaakt dat de combinatie van het syndroom van Asperger en het prolactinoom hem ongeschikt maakte voor de maatgevende arbeid.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij jarenlang zonder grote problemen met het syndroom van Asperger en het prolactinoom heeft gefunctioneerd. Vanaf 1 september 2008 kon hij niet goed functioneren door de combinatie van het prolactinoom en het syndroom van Asperger. Het besluit om hem met ingang van 6 november 2010 arbeidsgeschikt te achten voor zijn maatgevende arbeid als [naam functie 2] was dan ook onjuist. Ook daarna is hij hiervoor onveranderd ongeschikt gebleven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat er ten onrechte vanuit dat Asperger zich goed verdraagt met zijn werk als [naam functie 2]. Hij had moeite met projectmatig werk en heeft met grote regelmaat verzocht om een vaste werkplek en/of project en werd intensief begeleid door een naaste collega die fungeerde als coach. Als hij had gefunctioneerd zoals het Uwv omschrijft dan was hij niet ontslagen. Appellant verwijst naar de door hem in beroep ingediende verklaringen van ex-collega’s, te weten manager
[X.] van 9 december 2016, [Y.] van december 2016 en zijn begeleider
[Z.] van 12 december 2016.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Appellant heeft de vereiste wachttijd van 104 weken niet volgemaakt. Hij is in november 2010 hersteld verklaard en was ook niet ziek toen de arbeidsovereenkomst werd beëindigd door de kantonrechter in 2009. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 november 2018 in reactie op de door appellant ingediende verklaringen en het rapport van psychiater J.A.M. Belgers van 18 oktober 2011 nader toegelicht dat het prolactinoom en het syndroom van Asperger geen aanleiding geven voor ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 9 maart 2015 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 12 mei 2011, waarbij de WIA-aanvraag van appellant niet in behandeling is genomen omdat appellant na 1 januari 2010 niet gedurende 104 weken ongeschikt is geweest voor de maatgevende arbeid en zodoende niet in aanmerking kan komen voor een
WIA-uitkering. Het Uwv heeft het in 2011 gediagnosticeerde syndroom van Asperger aangemerkt als novum, het verzoek van appellant inhoudelijk beoordeeld en geen aanleiding gezien om terug te komen van het besluit van 12 mei 2011.
4.2.
In geschil is de vraag of appellant na 1 januari 2010 gedurende een wachttijd van 104 weken doorlopend ongeschikt is geweest voor de maatgevende arbeid.
4.3.
Niet is gebleken dat appellant zich langdurig heeft ziek gemeld tijdens zijn dienstverband of na 1 januari 2010, behoudens een ziekmelding op 18 oktober 2010 wegens griep. Hij is met ingang van 6 november 2010 weer arbeidsgeschikt geacht voor zijn maatgevende arbeid na een beoordeling door een verzekeringsarts in het kader van de ZW. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 30 november 2010 blijkt dat is uitgegaan van een juiste omschrijving van de maatgevende arbeid, er onderzoek is verricht naar de psyche en dat geen stoornissen of aanwijzingen voor aandachts- of concentratiestoornissen zijn waargenomen of gestoorde gevoelsuitingen. Daarnaast was de verzekeringsarts op de hoogte van de informatie van de internist en het prolactinoom. De vraag is of de verzekeringsarts anders had geoordeeld als hij op de hoogte was geweest van het syndroom van Asperger en of dat zou hebben geleid tot een doorlopende arbeidsongeschiktheid gedurende 104 weken.
4.4.
De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 19 mei 2015 geconcludeerd dat appellant ondanks de in 2011 gestelde diagnose syndroom van Asperger met deze persoonlijkheidskenmerken heeft gefunctioneerd en dat geen sprake was van een intensieve behandeling, opname of andere medische interventie. Uit het onderzoek in 2010 blijkt dat appellant voldoende actief was en dat hij bijna op alle niveaus normaal functioneerde. Er was volgens de verzekeringsarts geen sprake van een zodanig psychisch toestandsbeeld om hem op medische gronden doorlopend arbeidsongeschikt te beschouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 28 oktober 2015 en 15 november 2018 nader toegelicht dat het prolactinoom hem niet belemmerde bij het uitvoeren van zijn functie en dat de ontwikkelingskenmerken die hebben geleid tot de conclusie dat er sprake is een autisme spectrum stoornis, appellant vanaf het begin voor bepaalde taken meer en andere taken minder geschikt maakte. Uit de verklaringen van de ex-collega’s blijkt weliswaar dat appellant vanaf 2008 tot aan zijn ontslag niet goed functioneerde als [naam functie 2], maar onvoldoende is gebleken dat dit het gevolg was van het prolactinoom in combinatie met het syndroom van Asperger. De informatie van psychiater Belgers van 18 oktober 2011 wijst – zoals door de verzekeringsartsen geconcludeerd – niet op een dusdanig psychisch toestandsbeeld dat hij doorlopend arbeidsongeschikt was voor de maatgevende arbeid. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook terecht ongegrond verklaard en geoordeeld dat het Uwv het besluit van 12 mei 2011 op goede gronden niet heeft herzien.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2019.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
JvC