ECLI:NL:CRVB:2019:164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
17/147 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor functie besteller post/pakketten in relatie tot medicijngebruik en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van appellant voor de functie van besteller post/pakketten. Appellant had zich op 12 maart 2012 ziek gemeld en zijn dienstverband was op 31 januari 2012 geëindigd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant na de voorgeschreven wachttijd met ingang van 10 maart 2014 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant was in staat geacht verschillende functies te vervullen, waaronder die van besteller post/pakketten.

De Raad heeft in zijn overwegingen gekeken naar het medicijngebruik van appellant, dat bestond uit amitriptyline, lyrica, risperidon en oxazepam. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het medicijngebruik van appellant geen belemmering vormde voor het beroepsmatig deelnemen in het verkeer. De Raad concludeerde dat appellant op 18 november 2015 niet geschikt was voor de functie van besteller post/pakketten, omdat de combinatie van medicijnen de rijvaardigheid negatief kon beïnvloeden.

De uitspraak van de rechtbank Den Haag werd vernietigd, evenals het besluit van het Uwv van 12 mei 2016. De Raad herstelde het besluit van 18 november 2015, waardoor appellant recht had op uitkering op grond van de Ziektewet. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 2.048,- werden begroot, en het griffierecht van € 170,- diende vergoed te worden.

Uitspraak

17/147 ZW
Datum uitspraak: 16 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 november 2016, 16/5234 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.B. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.
Het onderzoek is heropend en partijen hebben nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam in een supermarkt voor 38 uur per week toen hij zich op 12 maart 2012 ziek meldde. Zijn dienstverband is op 31 januari 2012 geëindigd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 10 maart 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (111172), snackbereider (111071) en samensteller kunststof en rubberindustrie (271130) te vervullen. Daarnaast zijn nog de functies inpakker (handmatig) (111190) en besteller post/pakketten (auto) (282102) geselecteerd. Het besluit van 20 februari 2014, waarin is vastgesteld dat er voor appellant per 10 maart 2014 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, staat in rechte vast. Appellant heeft zich op 17 september 2015 opnieuw ziek gemeld met pijnklachten en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 18 november 2015 heeft hij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 18 november 2015 geschikt geacht voor de functies genoemd onder 1.1. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 18 november 2015 vastgesteld dat appellant per die datum geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 april 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 april 2016 ten grondslag. Naar aanleiding van een expertise van psychiater D. Cohen van 29 maart 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat alleen de functie inpakker geschikt is voor appellant.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
In hoger beroep heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat ook de functie inpakker niet geschikt is en heeft deze functie laten vervallen. De als vijfde geduide functie besteller post/pakketten (auto) (282102) is echter onveranderd geschikt geacht.
3.3.
Appellant heeft de geschiktheid van deze functie betwist. De functie heeft het functieniveau 3. Appellant heeft slechts basisschool in Turkije gevolgd zonder vervolgopleiding. Bovendien heeft Cohen een IQ-stoornis gediagnosticeerd die zwakzinnigheid doet vermoeden. Daarnaast kan appellant alleen Turks lezen. In de functie moet hij een routelijst en schriftelijke toelichtingen kunnen lezen. Appellant gebruikt veel medicijnen die, apart of gezamenlijk, de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. De vraag is of het CBR überhaupt toestemming zal geven om beroepsmatig aan het verkeer deel te nemen. Appellant heeft een medische verklaring van zijn huisarts in geding gebracht. Hieruit blijkt dat appellant continu en al lange tijd amitriptyline en wisselend oxazepam en lyrica gebruikt. Volgens de arts hebben deze middelen zeker invloed op de rijvaardigheid en vormt appellant een gevaar voor zichzelf en de omgeving in het verkeer.
3.4.
Het Uwv heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het gebruik van de medicatie gedoseerd over de dag gebruikt kan worden. De amitriptyline wordt gebruikt voor het inslapen. De functie besteller postpakketten vindt overdag plaats. De functie is geschikt te achten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
In geding is de vraag of appellant op 18 november 2015 geschikt was voor de functie besteller postpakketten.
4.3.
De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Appellant heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op de datum in geding amitriptyline, lyrica, risperidon en oxazepam gebruikte. Appellant heeft onder meer met behulp van informatie afkomstig van de website www.apotheek.nl en de website www.rijveiligmetmedicijnen.nl aannemelijk gemaakt dat oxazepam en amitriptyline een ernstig of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid hebben en dat lyrica en risperidon een licht tot matige invloed op de rijvaardigheid hebben. Deze medicijnen gecombineerd kan leiden tot wisselwerkingen waardoor de effecten op de rijvaardigheid kunnen worden versterkt. Appellant heeft zijn standpunt ook onderbouwd middels een brief van zijn huisarts van 21 juni 2018, waarin staat dat de huisarts het niet verantwoord vindt dat appellant deelneemt aan het verkeer in verband met het medicijngebruik. Deze brief dateert weliswaar van ruim na de datum in geding, maar de huisarts benoemt expliciet de situatie en medicatiegebruik in 2015.
Van de zijde van het Uwv is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het medicijngebruik van appellant geen belemmering vormt voor het beroepsmatig deelnemen in het verkeer.
4.4.
Wat in 4.3 is overwogen leidt tot het oordeel dat het Uwv ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant per 18 november 2015 geen recht meer had op uitkering ingevolge de ZW.
5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen te worden vernietigd.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1.024,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 12 mei 2016;
- herroept het besluit van 18 november 2015;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Boersma
md