ECLI:NL:CRVB:2019:1638
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde stortingen en bijschrijvingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds 1 december 2011 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Na een heronderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam besloten om de bijstand over bepaalde periodes te herzien en een bedrag van € 12.314,40 terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de appellant geen melding had gemaakt van stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening die hoger waren dan de voor hem geldende bijstandsnorm. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij zijn bijstandsuitkering steeds direct opnam en pas later terugstortte op zijn rekening. Hij heeft geprobeerd aan te tonen dat de stortingen afkomstig waren van leningen en dat hij niet in overtreding was. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stortingen zijn eigen middelen betroffen en dat de herkomst van de stortingen niet meer te herleiden was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting door de appellant een rechtsgrond vormde voor de herziening van de bijstand.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.