ECLI:NL:CRVB:2019:1635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
19/651 WSF-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek is behandeld tijdens de zitting op 17 april 2019, waar verzoeker niet aanwezig was. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn er specifieke regels omtrent het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, waaronder de verplichting tot het betalen van griffierecht. Verzoeker is op 13 maart 2019 geïnformeerd over het verschuldigde griffierecht van € 128,- en kreeg de instructie om dit bedrag binnen veertien dagen te betalen. Ondanks herhaalde herinneringen, waaronder een aangetekende brief op 28 maart 2019 en telefonische benaderingen op 16 en 17 april 2019, heeft verzoeker het griffierecht niet tijdig voldaan. Bij aanvang van de zitting bleek dat het griffierecht niet was betaald, wat leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in aanwezigheid van M. Graveland als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.

Uitspraak

19/651 WSF-VV
Datum uitspraak: 15 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het verzoek is aan de orde gesteld ter zitting van 17 april 2019. Verzoeker is daar niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn onder meer de artikelen 8:81 en 8:82 van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Ingevolge artikel 8:81 in samenhang met artikel 8:104 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist.
Artikel 8:82, eerste lid, van de Awb bepaalt dat van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:82, derde lid, is artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt.
Bij brief van 13 maart 2019 is verzoeker erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd en is hem meegedeeld dat dit bedrag uiterlijk veertien dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 28 maart 2019 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoeker er rekening mee moet houden dat het verzoek om voorlopige voorziening niet inhoudelijk zal worden behandeld. Verzoeker is op 16 en 17 april 2019 telefonisch van de zijde van de Raad benaderd, waarbij hij is gewezen op de mogelijkheid het griffierecht uiterlijk op 17 april 2019 voor aanvang van de zitting aan de kas te betalen. Bij aanvang van de zitting is gebleken dat het griffierecht niet tijdig is betaald.
Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) M. Graveland
md