ECLI:NL:CRVB:2019:1634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
18/4483 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van vergoeding huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak

Op 16 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een verzoek had ingediend om de vergoeding voor huishoudelijke hulp uit te breiden van één naar twee dagdelen per week. De appellant, geboren in 1940 en erkend als burger-oorlogsslachtoffer, had eerder al een vergoeding voor één dagdeel huishoudelijke hulp ontvangen. In december 2017 verzocht hij om uitbreiding, maar dit verzoek werd afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank op 24 april 2018, en het bestreden besluit werd gehandhaafd op 16 juli 2018. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een medische noodzaak voor de uitbreiding, aangezien de appellant in staat werd geacht lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.

Tijdens de zitting op 5 april 2019 was de appellant niet aanwezig, maar de verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel. De Raad heeft het beleid van de verweerder onderschreven, dat stelt dat voor personen van 70 jaar of ouder een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp kan worden toegekend indien zij niet in staat zijn om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De geneeskundig adviseur A.J. Maas concludeerde na een persoonlijk onderhoud met de appellant dat er geen medische noodzaak was voor de uitbreiding van de hulp. Dit advies werd onderschreven door een andere geneeskundig adviseur, A.M. Ohlenschlager.

De Raad concludeerde dat de appellant in staat was tot het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden, zoals boodschappen doen, koken en schoonmaken. Er was geen bewijs van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag, wat de noodzaak voor extra hulp zou kunnen onderbouwen. Daarom werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, met F.H.R.M. Robbers als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.

Uitspraak

18.4483 WUBO

Datum uitspraak: 16 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 juli 2018, kenmerk BZ011218124 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2019. Appellant is, zoals vooraf door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1940, is in 1994 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. In dat verband is aanvaard dat de psychische klachten en de psychosomatische nekklachten van appellant in causaal verband staan met het ondergane oorlogsgeweld. Een dergelijk verband is niet aanvaard voor de darmklachten van appellant. In 2013 is aan appellant een vergoeding toegekend voor één dagdeel huishoudelijke hulp per week.
1.2.
In december 2017 heeft appellant verzocht de aan hem toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp uit te breiden naar een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week. Bij besluit van 24 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van een medische noodzaak voor uitbreiding van de huishoudelijke hulp. In dat verband is overwogen dat appellant in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van
70 jaar of ouder, zoals appellant, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan ook worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen onderschreven (bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2493).
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag van appellant om advies voorgelegd aan zijn geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts. Deze heeft op basis van de resultaten van het persoonlijk onderhoud dat hij met appellant heeft gehad en gegevens van de uroloog, reumatoloog en de huisarts, geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor uitbreiding van het al aan appellant toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp. Het bezwaar is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Zij heeft op basis van het bezwaarschrift en na heroverweging van de gegevens het advies van Maas onderschreven. Ook zij ziet geen medische noodzaak voor meer dan het al eerder toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp.
2.3.
De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen. Tijdens het persoonlijk onderhoud dat Maas met appellant heeft gehad zijn de (on)mogelijkheden van appellant binnen het huishouden voldoende uitgevraagd. Dat appellant ten tijde hier van belang niet meer in staat is tot het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden blijkt niet uit het onderhoud. Zo is appellant in staat tot het doen van lichte boodschappen, het bereiden van ontbijt en lunch, afwassen, koken (1x per week) (een deel van) de was doen en strijken, het doen van lichte schoonmaakwerkzaamheden, opruimen en de keuken bijhouden. Medische gegevens op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de mogelijkheden van appellant tot het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden zijn overschat, zijn niet aangetroffen. Nu evenmin is gesteld of gebleken dat bij appellant sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag bestaat geen medische noodzaak voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp. Daarmee wordt niet voldaan aan de criteria voor uitbreiding van huishoudelijke hulp.
2.4.
Uit 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van F.H.R.M. Robbers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) F.H.R.M. Robbers
lh