ECLI:NL:CRVB:2019:1627
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster die in 2006 uitviel voor haar werkzaamheden als schoonmaakster. Het Uwv had eerder besloten dat de werkneemster met ingang van 3 mei 2008 recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar appellante betwist dat de werkneemster niet eerder recht had op een IVA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de werkneemster geen bezwaar heeft gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv en dat zij daarom niet kan worden toegelaten als derde belanghebbende in het hoger beroep. De Raad bevestigt dat de besluitvorming van het Uwv terecht is aangemerkt als een weigering om terug te komen van het besluit van 7 augustus 2008, waarin de werkneemster werd aangemerkt als volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt. De Raad concludeert dat de inschatting van de herstelkansen door de verzekeringsarts op 3 mei 2008 juist was en dat er geen aanleiding is om de eerdere besluiten te herzien. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.