1.4.Betrokkene heeft in beroep bij brief van 10 juli 2017 alsnog een tweetal rapporten ingediend over de opbouw van de schadevergoeding. Uit deze rapporten blijkt dat met de schadevergoeding ook materiële schade is vergoed, zoals schade aan kleding, en ook medische kosten en reiskosten voor bezoeken aan het ziekenhuis en de verzorging van betrokkene door zijn ouders gedurende drie weken. Verder is in deze rapporten nog een post verlies aan arbeidsvermogen opgenomen van € 2.896,-.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 26 februari 2016 herroepen en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 11.162,68. Tevens heeft de rechtbank het college veroordeeld in de kosten van betrokkene in bezwaar en beroep tot een bedrag van in totaal € 2.227,50, waarbij de rechtbank punten heeft toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, de hoorzitting, het indienen van het beroepschrift en voor de zitting van 3 maart 2017 en een half punt voor de nadere zitting van 26 juli 2017, met een waarde per punt van € 495,-. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen. De op de schadestaten vermelde schadecomponenten waarvoor Achmea een vergoeding heeft toegekend, te weten kleding en klein materiaal, ziekenhuis daggeldvergoeding, reiskosten ouders, reiskosten consulten ziekenhuis Groningen, eigen bijdragen zorgkosten, verzorging door ouders gedurende drie weken, verandering rijbewijs, KIWA-bestuurderskaart en reiskosten, moeten als vergoeding voor geleden materiële schade worden aangemerkt. Het college wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het meenemen van de medische kosten als vergoeding voor materiële schade zou neerkomen op het afwentelen van die kosten op de bijstand. De vergoedingen voor materiële kosten, zijnde de medische kosten, zijn uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de PW en kunnen dus niet tot de middelen worden gerekend. Bovendien heeft betrokkene de ontvangen vergoedingen voor medische kosten niet vrij kunnen besteden. Van het afwentelen van de medische kosten op de bijstand is dan ook geen sprake. Het voorgaande betekent dat de bedragen die zien op vergoeding van de materiële schade buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de vaststelling van het vermogen van betrokkene. Datzelfde geldt voor de door betrokkene ontvangen vergoedingen in het kader van verlies aan verdienvermogen. Geen aanleiding bestaat om er niet van uit te gaan dat betrokkene voor het verlies van verdienvermogen over 2012 en 2013 een vergoeding van € 2.896,- heeft ontvangen en van januari tot en met mei 2015 vergoedingen van € 2.896,- en € 1.848,-. Het standpunt van het college dat betrokkene maar één keer een vergoeding heeft ontvangen in verband met verlies aan verdienvermogen, vindt geen steun in de schadestaten. Gelet hierop dient op het door betrokkene ontvangen bedrag aan schadevergoeding de vergoeding voor materiële schade van in totaal € 2.166,28 in mindering te worden gebracht en ook de vergoeding voor verlies aan verdienvermogen van in totaal € 7.640,-. Het besluit van 26 februari 2016 wordt herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid, zodat aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is voldaan.
3. In hoger beroep heeft het college zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank daarbij het college heeft veroordeeld in de kosten van betrokkene in bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep, redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.1.2.In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.