ECLI:NL:CRVB:2019:1607
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet voldoen aan inlichtingenverplichting en hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 12 april 2017 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het vermoeden dat de appellant niet op het opgegeven adres woonde, maar bij zijn vriendin en dochter in Rotterdam. Dit vermoeden werd versterkt door de verklaringen van de appellant en de hoofdbewoner van het opgegeven adres, alsook door het onderzoek van de sociale recherche.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. De appellant had verklaard dat hij zwervend was en dat hij niet hoofdzakelijk op het opgegeven adres verbleef. De verklaring van de hoofdbewoner dat de appellant slechts af en toe op het adres verbleef, werd door de Raad als onvoldoende beschouwd om aan te nemen dat de appellant zijn hoofdverblijf daar had. De Raad oordeelde dat de appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de sociale recherche zorgvuldig had gehandeld en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was.