ECLI:NL:CRVB:2019:1604
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de aanvraag van appellant om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) is afgewezen. Appellant had op 20 december 2016 een aanvraag ingediend, waarbij hij verklaarde alleenstaand te zijn en bij een persoon genaamd X te wonen. De gemeente Amsterdam heeft echter vastgesteld dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met X, wat betekent dat hij niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de gemeente ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant en X gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Appellant heeft aangevoerd dat hij bij X verbleef omdat hij zwervend was en geen inkomsten had, en dat X hem hulp en onderdak bood. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de feiten en omstandigheden voldoende bewijs leveren voor de conclusie dat appellant en X zorg voor elkaar droegen, wat noodzakelijk is voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing is genomen door P.W. van Straalen, met L. Hagendijk als griffier. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.