ECLI:NL:CRVB:2019:1604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
17/7851 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de aanvraag van appellant om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) is afgewezen. Appellant had op 20 december 2016 een aanvraag ingediend, waarbij hij verklaarde alleenstaand te zijn en bij een persoon genaamd X te wonen. De gemeente Amsterdam heeft echter vastgesteld dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met X, wat betekent dat hij niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de gemeente ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant en X gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Appellant heeft aangevoerd dat hij bij X verbleef omdat hij zwervend was en geen inkomsten had, en dat X hem hulp en onderdak bood. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de feiten en omstandigheden voldoende bewijs leveren voor de conclusie dat appellant en X zorg voor elkaar droegen, wat noodzakelijk is voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding.

De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing is genomen door P.W. van Straalen, met L. Hagendijk als griffier. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

17 7851 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 14 mei 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 oktober 2018, 17/3928 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.R. Bisessur, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Voor appellant is mr. Bisessur verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 20 december 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend. Bij zijn aanvraag heeft appellant verklaard dat hij alleenstaand is en bij [naam] (X) inwoont op het adres [adres] (opgegeven adres). Appellant staat sinds 13 december 2016 ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Amsterdam op het opgegeven adres.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een handhavingsspecialist van Handhaving Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant en appellant op 18 januari 2017 gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 januari 2017.
1.3.
Bij besluit van 30 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 mei 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant op het door hem opgegeven adres een gezamenlijke huishouding voert met X en daarom niet kan worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 20 december 2016 tot en met 30 januari 2017.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandsbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie.
4.3.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de PW is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant en X gedurende de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan. Tussen partijen is in geschil of in die periode sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en X. Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat hij op het opgegeven adres verbleef omdat hij zwervende was, geen inkomsten had en zijn gezondheid verslechterde. X heeft hem hulp en onderdak geboden om een nieuwe start te kunnen maken. In het licht van deze omstandigheden kan volgens appellant niet worden gesproken van wederzijdse zorg.
4.5.
Wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten of omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.6.
Appellant heeft op 18 januari 2017 onder meer verklaard dat hij samen met X het huishouden runt en dat het niet uitmaakt wie wat doet. Ze zijn gewoon hele goede vrienden en zo leven ze ook samen in de woning. Wie er kookt is afhankelijk van wie er is. Soms doet de één boodschappen, soms de ander en soms samen. Dit geldt ook voor de overige huishoudelijke taken, zoals wassen en vegen. Zij doen alles zoals het uitkomt en vullen elkaar aan bij het verrichten van de huishoudelijke taken. Het geheel van deze feiten en omstandigheden levert voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat appellant en X in de te beoordelen periode voldoende blijk gaven zorg te dragen voor elkaar. Voor het aannemen van zorg is verder niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden geboden zorg jegens elkaar dezelfde omvang en intensiteit heeft.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2019.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) L. Hagendijk
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.
Ih