ECLI:NL:CRVB:2019:1580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
18/3090 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om maatregel op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2018. De zaak betreft een verzoek van de betrokkene, die eigenrisicodrager is onder de Ziektewet (ZW), aan de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een maatregel op te leggen op basis van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. Het Uwv heeft dit verzoek op 2 december 2016 afgewezen, omdat het niet voldeed aan de wettelijke bepalingen van de ZW. Het bezwaar van de betrokkene tegen deze afwijzing werd op 14 maart 2017 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij de rechtbank het Uwv opdroeg een nieuw besluit te nemen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:4148) geoordeeld dat artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW tot 1 januari 2018 geen grondslag biedt om ziekengeld te weigeren in gevallen waarin de in die bepaling genoemde fondsen of kas niet worden of kunnen worden benadeeld.

In de huidige uitspraak heeft de Centrale Raad vastgesteld dat ten tijde van het besluit van 2 december 2016, artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW nog niet was gewijzigd om ook de eigenrisicodrager als benadeelde entiteit te vermelden. Hierdoor heeft het Uwv op goede gronden het verzoek van de betrokkene afgewezen. De Centrale Raad heeft het hoger beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarbij het beroep tegen het besluit van 14 maart 2017 ongegrond is verklaard.

Uitspraak

18.3090 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2018, 17/1126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
Stichting [naam Stichting] te [woonplaats] (betrokkene)
[belanghebbende] (belanghebbende)
Datum uitspraak: 3 april 2019
Zitting heeft: mr. B.J. van de Griend
Griffier: M.A.E. Lageweg
Ter zitting zijn verschenen: M.K. Affia, gemachtigde van het Uwv, en belanghebbende.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 maart 2017 ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Betrokkene is eigenrisicodrager als bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Ziektewet (ZW). Betrokkene heeft appellant verzocht om aan belanghebbende een maatregel op te leggen op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW.
1.2.
Bij besluit van 2 december 2016 heeft appellant dit verzoek afgewezen omdat dit verzoek niet overeenstemt met de wettelijke bepalingen van de ZW. Bij besluit van 14 maart 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
3. Bij uitspraak van de Raad van 19 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:4148) heeft de Raad geoordeeld dat artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW, tot 1 januari 2018 geen grondslag biedt om in gevallen waarin de in die bepaling genoemde fondsen of kas niet worden of kunnen worden benadeeld, het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren.
4. Vastgesteld wordt dat ten tijde van het nemen van het besluit van 2 december 2016,
artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW nog niet was gewijzigd in die zin dat ook de eigenrisicodrager is vermeld als entiteit die door de verzekerde wordt of kan worden benadeeld. Dit betekent dat appellant op goede gronden heeft geweigerd om aan belanghebbende de door betrokkene verzochte maatregel op te leggen. Het hoger beroep slaagt.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M.A.E. Lageweg (getekend) B.J. van de Griend
GdJ