ECLI:NL:CRVB:2019:158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
17/6383 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake AWBZ

In deze zaak heeft verzoeker een verzoek tot herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Raad van 22 augustus 2017, met nummer 14/6496 AWBZ. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 januari 2019 uitspraak gedaan op dit verzoek. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die voldoen aan de cumulatieve voorwaarden zoals beschreven in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze voorwaarden vereisen dat de feiten vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener van het verzoek vóór de uitspraak, en dat, indien deze feiten eerder bekend waren geweest, dit tot een andere uitspraak zou hebben geleid. De Raad concludeert dat verzoeker met zijn verzoek kennelijk heeft beoogd een hernieuwde discussie te voeren op basis van reeds bekende gegevens, wat niet is toegestaan binnen het rechtsmiddel van herziening. Het verzoek is dan ook afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/6383 AWBZ
Datum uitspraak: 16 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2017, 14/6496 AWBZ
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Zorgkantoor Friesland B.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft om herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2017, 14/6496 AWBZ.
Het zorgkantoor heeft op het verzoek gereageerd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 december 2018. Verzoeker is niet verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Meijer.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
2. Het rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.1.
Met betrekking tot de nadere beschrijving van de met de begeleiding gediende doelen merkt de Raad op dat, daargelaten dat deze beschrijving weinig nieuws toevoegt aan de al bekende gegevens, deze beschrijving – voornamelijk – ziet op feiten die dateren van voor de uitspraak waarvan herziening is verzocht. Verzoeker was met die feiten toen al bekend of had dat redelijkerwijs kunnen zijn. De beschrijving had dus ook eerder kunnen worden opgesteld. Verzoeker erkent dat ook met zijn stelling dat hij was vergeten de begeleidingsdoelen ‘bij te sluiten’. Voor zover de beschrijving is gebaseerd op gegevens die dateren van na de uitspraak waarvan herziening is verzocht, is geen sprake van feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:119 van de Awb.
3.2.
Ook voor het overige heeft de Raad in het verzoek geen feiten of omstandigheden kunnen ontdekken die voldoen aan de drie in artikel 8:119 van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden. De Raad moet dan ook vaststellen dat verzoeker met het onderhavige verzoek kennelijk heeft beoogd op basis van reeds bekende gegevens een – bij het rechtsmiddel van herziening niet passende – hernieuwde discussie te voeren.
4. Het voorgaande betekent dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M.A.A. Traousis

KS