ECLI:NL:CRVB:2019:1578
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar en terugvordering uitkering WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van appellant tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 maart 2017, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 80 tot 100% en waarin werd medegedeeld dat hij te veel uitkering had ontvangen. Het Uwv had het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Amsterdam had deze beslissing bevestigd, maar appellant was van mening dat er sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding en dat de communicatie van het Uwv onduidelijk was geweest.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de besluitvorming van het Uwv voldoende duidelijk was en dat appellant tijdig bezwaar had kunnen maken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen bewijs was dat er toezeggingen waren gedaan die appellant gerechtvaardigde verwachtingen hadden gewekt.
Daarnaast ging de zaak ook over een tweede besluit van het Uwv, waarin een maandelijkse terugbetaling van een te veel ontvangen bedrag werd vastgesteld. De rechtbank had het bezwaar van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. De Raad bevestigde deze uitspraak, omdat de zinsnede in het besluit van het Uwv geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht was, maar een feitelijke mededeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank.