ECLI:NL:CRVB:2019:157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant, die als scheepsdieselmonteur werkte, heeft zich op 18 april 2013 ziek gemeld. Na een medisch onderzoek door het Uwv in 2015 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,01%, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 70,75%. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 januari 2019 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische grondslag voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid deugdelijk was gemotiveerd. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 27 juni 2015 op 74,81% moest worden vastgesteld, in plaats van de eerder vastgestelde 70,75%. De Raad vernietigde het eerdere besluit van het Uwv en herstelde de arbeidsongeschiktheid en verdiencapaciteit van appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op de bezwaren van appellanten. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, aangezien er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordelingen in twijfel trokken. De uitspraak bevestigt de rechtsbescherming van appellanten in het sociale zekerheidsrecht.