Uitspraak
18.1682 PW-PV
BESLISSING
3 juli 2017 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd, levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van het recht op bijstand van appellant, die niet op afspraken is verschenen en niet tijdig de gevraagde stukken, waaronder bankafschriften, heeft overgelegd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant geen bezwaar had gemaakt tegen de opschorting van zijn bijstandsrecht en dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig had overgelegd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellant een verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig overleggen van de gevraagde gegevens. Appellant, die dakloos is en een postvak heeft bij de gemeente, heeft in plaats van de afgesproken frequentie van één keer per week, slechts ongeveer één keer per maand zijn post opgehaald. Dit wordt als zijn verantwoordelijkheid gezien.
De Raad concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg bevoegd was om de bijstand van appellant per 3 juli 2017 in te trekken. De argumenten die appellant heeft aangevoerd, bieden geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.