ECLI:NL:CRVB:2019:1535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
18-5 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning militair invaliditeitspensioen en beoordeling van invaliditeit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een militair invaliditeitspensioen heeft aangevraagd vanwege een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij zou hebben opgelopen tijdens zijn uitzending naar Afghanistan. De appellant was sinds 16 oktober 2006 werkzaam bij de Koninklijke Landmacht en is per 1 november 2010 oneervol uit militaire dienst ontslagen. Op 11 december 2012 verzocht hij om toekenning van het pensioen, waarna een Militair Geneeskundig Onderzoek volgde. De staatssecretaris van Defensie heeft op 24 november 2014 een pensioen toegekend, maar met een mate van invaliditeit van 23% voor de periode van 11 maart 2012 tot 13 maart 2013 en 16% vanaf 13 maart 2013. De staatssecretaris heeft echter geen dienstverband aanvaard voor andere psychische aandoeningen en verslavingen van de appellant.

In een later besluit op 30 november 2016 heeft de staatssecretaris het bezwaar van de appellant gegrond verklaard voor cannabisafhankelijkheid, maar het bezwaar voor de overige punten ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgronden van de appellant in essentie als een herhaling van eerdere argumenten beoordeeld en onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeert dat de verwijzing naar een eerdere uitspraak van 14 februari 2019 de appellant niet helpt, aangezien in die zaak geen verband met de militaire dienst werd aanvaard voor de psychische aandoening.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.5 MPW

Datum uitspraak: 25 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 november 2017, 17/248 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie (minister), is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister.
Namens appellant heeft mr. V. Dolderman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dolderman. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.L. Knoben. Na schorsing en verwijzing naar de enkelvoudige kamer is het onderzoek hervat op 14 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dolderman. Namens de staatssecretaris is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 16 oktober 2006 werkzaam bij de Koninklijke Landmacht. Van november 2007 tot en met augustus 2008 is hij als militair uitgezonden geweest naar Afghanistan. Per 1 november 2010 is hij oneervol uit militaire dienst ontslagen.
1.2.
Appellant heeft op 11 december 2012 verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij zou hebben opgelopen tijdens zijn uitzending naar Afghanistan. Naar aanleiding van dit verzoek is op
13 maart 2013 een Militair Geneeskundig Onderzoek ingesteld en is appellant onderzocht door verzekeringsarts E.E.P.J. van Hulten, waarna op 26 september 2014 een rapportis uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 24 november 2014 heeft de staatssecretaris appellant een militair invaliditeitspensioen toegekend, over de periode van 11 maart 2012 tot 13 maart 2013 berekend naar een mate van invaliditeit van 23% en vanaf 13 maart 2013 berekend naar een mate van invaliditeit van 16%. Voor de PTSS is een verergerend dienstverband aanvaard. Voor de bij appellant vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis, de ADHD, het misbruik van alcohol en de alcoholafhankelijkheid is geen dienstverband aanvaard. Verder is geconcludeerd dat medisch gezien nog geen sprake is van een stabiele eindtoestand.
1.4.
Bij besluit van 30 november 2016 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris onder verwijzing naar de commentaren van bedrijfsarts M.S. Parlevliet van 1 september 2016 en verzekeringsarts J.H.G. Lankhorst van 8 november 2016 het bezwaar tegen het besluit van
24 november 2014 gegrond verklaard in zoverre dat dienstverband wordt aanvaard ten aanzien van cannabisafhankelijkheid zonder dat dit een verhoging van de mate van invaliditeit oplevert. De staatssecretaris heeft het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de staatssecretaris zich op het medisch advies van verzekeringsarts Van Hulten en de commentaren van bedrijfsarts Parlevliet en verzekeringsarts Lankhorst mocht baseren en dat appellant geen medische gegevens heeft ingebracht die reden geven de door de verzekeringsarts gemaakte inschatting van zijn mate van invaliditeit in twijfel te trekken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het namens appellant in hoger beroep aangevoerde is in essentie een herhaling van zijn beroepsgronden. De rechtbank heeft de beroepsgronden uitgebreid besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze gronden niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het beroep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt de aan die uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne. De Raad voegt hier nog aan toe dat de verwijzing van appellant ter zitting naar de uitspraak van 14 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:579) hem niet kan baten. In deze zaak heeft de staatssecretaris het verzoek om een militair invaliditeitspensioen afgewezen, is geen verband met de uitoefening van de militaire dienst aanvaard voor de psychische aandoening en heeft de Raad aanleiding gezien om een psychiater te benoemen als deskundige. Daarvan is in het geval van appellant geen sprake. Het ter zitting gedane verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen wordt afgewezen.
4.2.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019.
(getekend) H. Benek
(getekend) S.H.H. Slaats
md