ECLI:NL:CRVB:2019:1525
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget AWBZ en nieuw feit in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het geschil betreft een herhaalde aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door betrokkene, die in eerste instantie een pgb van € 30.672,- had ontvangen, maar later door het zorgkantoor was teruggevorderd. De rechtbank had geoordeeld dat een nieuw feit was aangetoond, namelijk dat het door betrokkene gebruikte antwoordnummer destijds bij het zorgkantoor in gebruik was, en had het zorgkantoor opgedragen een nieuw besluit te nemen.
In hoger beroep heeft het zorgkantoor betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een nieuw feit. De Raad overweegt dat de achteraf onjuist gebleken veronderstelling van betrokkene over het antwoordnummer geen nieuw feit oplevert in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelt vast dat het zorgkantoor zich niet op het standpunt heeft gesteld dat het antwoordnummer niet meer in gebruik was, en dat de eerdere terugvordering niet evident onredelijk was. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond, waarmee het eerdere besluit van het zorgkantoor in stand blijft.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan een herhaalde aanvraag kan afwijzen en de rol van de bestuursrechter in het toetsen van de motivering van het bestuursorgaan. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.