ECLI:NL:CRVB:2019:1517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
17/5576 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na een medisch onderzoek concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar gezondheidssituatie was verslechterd en dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef echter de eerdere bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had gereageerd op de ingediende rapporten van appellante's medisch adviseur.

De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden onderbouwen en dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van appellante. Het verzoek om een medisch deskundige te benoemen werd afgewezen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering werd gehandhaafd.

Uitspraak

17/5576 WIA
Datum uitspraak: 1 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 juni 2017, 16/5133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. van Marwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Namens appellante is
mr. Van Marwijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als leidster kinderdagverblijf voor gemiddeld 25,75 uur per week. Op 27 juni 2011 heeft appellante zich met lichamelijke en psychische klachten ziek gemeld. Op dat moment ontving appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 22 mei 2013 heeft het Uwv appellante met ingang van 24 juni 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Vanaf 26 maart 2014 is appellante in aanmerking gebracht voor een WGA‑loonaanvullingsuitkering. Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het Uwv de WGA‑uitkering van appellante met ingang van 26 maart 2014 beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellante heeft op 4 oktober 2015 bij het Uwv melding gedaan van een verslechtering van haar gezondheidssituatie. Bij besluit van 10 maart 2016 heeft het Uwv de gevraagde uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd, omdat appellante met ingang van 15 februari 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hieraan lag een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 maart 2016 is bij beslissing op bezwaar van 28 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verzekeringsartsen appellante op het spreekuur hebben gehoord en hebben onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellante overgelegde medische informatie, waaronder die van de huisarts van 27 oktober 2015, in de beoordeling betrokken en in zijn rapport van 19 augustus 2016 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de datum in geding 23 februari 2015 is. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 19 augustus 2016 en 1 februari 2017 uitvoerig en overtuigend gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 februari 2016 heeft gedaan en waarom de medisch adviseur van appellante,
dr. mr. drs. D.S. Rambocus, niet kan worden gevolgd in de door hem in het rapport van 18 januari 2017 aangenomen beperkingen. Door de gewijzigde datum in geding van 23 februari 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 27 september 2016 opnieuw een FML opgesteld. Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 september 2016, is de rechtbank van oordeel dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de signaleringen voldoende toegelicht waarom de geselecteerde functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante opleveren.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat haar gezondheidssituatie per 23 februari 2015 is verslechterd en dat haar medische beperkingen zijn onderschat en onvoldoende zijn vertaald in de FML. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte in het door haar in beroep overgelegde rapport van medisch adviseur Rambocus geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante heeft erop gewezen dat Rambocus in dit rapport voldoende heeft gemotiveerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende beperkingen voor haar vermoeidheidsklachten als gevolg van de medicatie carbamazepine die zij voor haar spasmen gebruikt, welke klachten volgens haar wel degelijk betrekking hebben op de datum in geding, hebben aangenomen. Appellante meent dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de artsen van het Uwv heeft laten prevaleren boven de mening van Rambocus. Nu er verschillende medische rapporten liggen, heeft appellante verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling, wordt onderschreven evenals de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunten om aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 19 augustus 2016 en 1 februari 2017 te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 februari 2017 voldoende gemotiveerd gereageerd op het door appellante ingediende rapport van medisch adviseur Rambocus. Een medische onderbouwing voor de geclaimde aanvullende beperkingen ontbreekt waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop heeft gewezen dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht die zien op de datum in geding, 23 februari 2015. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de aanvullende medische informatie dat er geen neurologische verklaring is – wat Rambocus in een reactie van 1 februari 2017 heeft erkend – voor de ervaren toename van klachten, voor de mogelijke oorzaak van de hemifacialisspasmen en voor de ervaren gehoorvermindering. KNO-onderzoek inclusief gehoortest toonde geen afwijkingen, MRI‑onderzoek toonde geen anatomische relatie tussen de plexus choroideus en de nervus facialis en de facialis spasmen zijn door de neuroloog nog niet geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uitvoerig en voldoende gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de door appellante gestelde klachten en inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om appellante daarvoor verdergaand beperkt te achten. Er bestaat dan ook geen aanleiding om aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat er geen reden is om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is weergegeven in de FML van 27 september 2016. Er is dan ook geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen. Het verzoek van appellante om een ervaren neuroloog als medisch deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in de FML en gezien de toelichting op de signaleringen in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 september 2016, wordt met de rechtbank geoordeeld dat de in de geselecteerde functies voorkomende belasting de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en appellante in staat moet worden geacht deze functies te vervullen.
5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

VC